verantwoording

Verantwoording van gebruikte bronnen/citaten in het boek. Die verantwoordingen zijn – per hoofdstuk – ook beschikbaar in de vorm van pdf’s die je desgewenst naar je eigen computer kunt ophalen. Zie daarvoor deze pagina.

Kijk altijd eerst even naar de inleiding op de verantwoording voor algemene opmerkingen over de bronnen en over gebruikte afkortingen. Daarna kun je klikken op een van de paragraaftitels hieronder om te zien waar de tekst in het boek precies vandaan komt.

Koninklijk Besluit 14 augustus 1819 p 9

Hoofdstuk 1: Langs de vaart van de Heer van Dedem

januari 1818 – januari 1822

Den geest van milddadigheid p 13
Luije buiken p 16
Uitmuntend geschikt voor een bedelaarsinstituut p 18
Mijn vaart p 21
Aanspraak op ons medelijden p 24
Vruchtgebruik p 25
De Nederlandsche taal is hem niet zoo loopig p 27
Stellige, minzedelijke bedelaars en luijaards p 29
Het Ommerkanaal p 31
In t minste geen verstand van timmeren en landbouw p 33
De strafkolonie p 36
Mijn misgenoegen veranderte in liefde en groote vriendschap p 38
Als bedienden tot hunnen meester p 39
Fenner is een gek, maar van het goede soort p 41
Onderzoek naar den waren staat der armen p 43

 

Hoofdstuk 2: Zoodat het gebouw zeker half julij voltooid zal zijn

januari 1822 – 8 september 1822

Het is bijna niet doenlijk deeze lieden langer opgesloten te houden p 49
Wegens kwade streken en dreigementen p 51
Alle bedelaars, geen ligchaamsgebreken hebbende p 52
Kloefklapper p 55
Onverwijld een besluit nemen p 56
Gelijk eenem gnaden jongen p 58
100 douzijn tinne lepels p 59
Niets anders misdaan dan hunnen medemenschen om hulp gevraagd p 63
Zullen tot een werkzaam leven worden opgeleid p 64
De Capitain ging vol graamschap van mij p 66
Aaneenschakeling van weldaden p 69
Genoodzaakt vindende mij van de kolonie te apsenteeren p 71
Mogen wij U er aan herinneren… p 75

 

Hoofdstuk 3: Mijne eer is mij geroofd en ik gaa weg

9 september 1822 – 27 november 1822

Ten uiterste nadeelig, ja pernicieus p 79
Een kolossaal gebouw p 81
Dat er niet dan sterke, robuste menschen benodigd zijn p 85
De krachtdadige tusschenkomst van Zijne Majesteit p 88
Zomersproetels p 90
Een geest van weerspannigheid p 92
De veertigderley kruiden p 94
Het reglement voor de komptabiliteit p 96
Het dagelijksch nietbevolgen mijner beveelen p 98
Aankomelingen p 101
Naer het eyland Ommerschans p 103
Voor ieder teruggebragt deserteur eene premie van 3 guldens p 104
Stamboek p 107
Het hoofd des bestuurs blijft verantwoordelijk p 108
Ter bewaring van de rust en goede orde p 110
Uit de pas liggende trappen p 112
Op de agterbillen gehouwen p 113
Dienstieverig toornig p 115
De slegte keerel van Onder-Directeur moeste de Schanz af p 117

 

Hoofdstuk 4: Dan arbeiden van belang kunnen zij niet

december 1822 – 30 juni 1823

Verarmde en het regte spoor bijstere natuurgenooten p 123
Geen ander waarde dan die van ’t gewigt van oude zoutzakken p 124
Moeijelijkheden en botsingen p 126
Door bedelaarsters geholpen tot dezelve over te klimmen p 127
Submissie p 129
Zoo min mogelijke ontvolking dier gestichten p 132
Maar die kastelein wilde haar niet bergen p 134
Een man beneffens een gezadelt paard p 137
Bivouakeerde onder den vreijen hemel in de Gardersche heide p 139
De kaerel is een verachtelijke gek p 142
Een gunstig verslag van den staat dier kolonie p 144
Niet tot den veld- of eenige anderen arbeid bekwaam p 146
Deze woestijn van menschelijke onkunde p 148
Dwarsdrijverij p 150
Totdat een labber koeltje de zeilen deed zwellen p 151
Dan met dieven kan men dieven best vangen p 155
Eene averrechtswerkende zoogenaamde barmhartigheid p 157
Een schreeuwende onrechtvaardigheid p 160
Het schijnt dat het in Groningen vrij despotiek toegaat p 162
Op een zeer onmalsche wijze mijn gevoelen betuigd p 163
Als invalide vertrokken p 165

 

Hoofdstuk 5: Zogende moeders

30 juni 1823 – 14 februari 1824

Je ne veux pas p 171
Werklootsen p 173
Het domicilie van onderstand p 175
De naam van zijnen eigen vader en moeder zegt hij niet te weten p 177
Somtijds door eene ongepaste vrijpostigheid vervangen p 178
Dadelijk keerde het blaadje om p 181
Één verroest lancet en eene slegte kiezentrekker p 184
Voor berigt, konsideratien en advijs p 186
Afgeleefd p 188
Een kar bespannen met een paard p 190
Aan de linkerzijde mank p 195
Zij loop als een dwijl bij de straat p 196
De administrateur van het armwezen p 198
Word door kastijding goed p 200
Nationale Militie p 203
Vermits de moeders der beide kinderen niet ophouden p 205
Sint Vincentius a Paulo p 207
Zonder dat het te duchten is… p 209

 

Hoofdstuk 6: Wier opname de Ommerschans tot een gasthuis zoude veranderen

15 februari 1824 – 23 mei 1825

Dan wordt hem door alle geëmployeerden het laatste vaarwel toegewenscht! p 215
Aanmerkelijk grootere sterfte p 216
Ik zie wat goed is, maar toch… p 218
Dat vreemdelaars over de grenzen gebragt zullen worden p 220
Wat mag toch de intentie zijn der geëerde Maatschappij? p 222
Op soo ene wijs van mijn kint geschijde te sijn p 224
De moedernaam niet waardig p 225
Het is tog wat te zeggen p 227
Een meijsje welk ik zoo teer bemind p 228
Komende zij van tijd tot tijd hare moeder bezoeken p 230
Dat ik deze lieden te zeer had geanimeerd p 232
Valsche geruchten van kwaadwilligen of minkundigen p 234
Ongemak aan de lijfmoeder p 236
Een stoet van verwarring p 238
Zoo voor hem als zijne bedroefde huisvrouw en onnozele kinderen p 240
Het 2e of bedelaarsinstituut te Veenhuizen p 242

 

Hoofdstuk 7: Hare stichtingen waren niet bestemd noch geschikt tot het blootelijk voeden

juni 1825 – 23 juni 1827

Het zwart tafreel der tegenwerkingen p 247
Op den ouden bedelaarstoon p 249
De dispositie op de voordragt behooren af te wachten p 252
Slagtoffers van persoonlijken haat p 254
Het koopen van twee looden sayet p 256
Het hart krimpt weg p 258
Franciscus Dominicus p 261
Mazelen uit Veere p 263
Hij alsdan gezegde wijkmeester van de mestbult zoude schoppen p 265
De onaangename noodzakelijkheid om zijn ontslag te verzoeken p 267
In dienst der overzeesche bezittingen p 269
Het gebrek wordt niet geduld p 271
Zullen worden blijven verpleegd p 273

 

Hoofdstuk 8: Voor altijd en ten eenenmale…

juli 1827 – december 1859

Zullende alle verdere gebruikmaking van genoemde werkhuis komen op te houden p 277
De Onbekende Bedelaar p 278
Vlagen van meerdere opgewektheid p 280
Bekwaammaking tot den arbeid p 282
Manschappen der Garnizoens Kompagnien p 284
Dat de zieken aan hem een deelnemend geneesheer hebben p 287
Meester! zie nu mijn hoofd eens; nu durf ik mijn’ pet afzetten p 288
Welke nog van het eerste jaar der openstelling aanwezig zijn p 291
Lustig en verbeterd p 293
Gaat mank aan beide zijden p 295
Gij kunt mij voor uw gift bij de borsten voelen p 297
Zij konden dien eenen voet niet voorbij den anderen zetten p 298
Ik verlaat de wagen niet, gij zijt allen Schelmen en afzetters p 301
De vagebond gelijk ik hem gekend heb p 304
Niet weten wat te doen met de mensen die er verpleegd worden p 307
De sleutels van al de aanwezige gebouwen p 309