december 1822, begeleidend bij de huishoudelijke bepalingen

Op maandag 2 december 1822 zendt Johannes van den Bosch vanuit Frederiksoord een toelichting bij nieuw-opgestelde huishoudelijke bepalingen voor het bedelaarsgesticht op de Ommerschans, invnr 63:

conductoire bij de huishoudelijke bepalingen voor de Ommerschans

WelEdele Heeren!

Er zijn voor de Ommerschans eenige nadere huishoudelijke bepalingen nodig welke ik de eer heb de Permanente Kommissie hier ne­vens aantebieden.

Het schijnt mij van het hoogste belang 1o om te zorgen dat in geen geval de verterin­gen der zalen te boven gaan het geakkor­deerde voor de zaal.

Ook dan niet als de verrichting van een groter moyen van arbeid mogelijk is of plaats heeft dan het wekelijksch geakkordeerde bedraagd, en zulks uit hoofde dat de Maat­schappij zo wel beperkt is in de hoeveelheid van arbeid die zij verstrekken kan als de middelen van vertering die zij kan toestaan.

Was het bijvoorbeeld mogelijk in 30 we­ken den arbeid te verrichten voor een jaar bestemd dan zou er een groter gedeelte van de fondsen aan winkelwaren besteed en minder debiet van eigen voortbrengzelen plaats hebben en in het onderhoud een zal voor de overige zes weken moeijelijk te voor­zien zijn.

Aan de andere kant is het nadeelig de industrie te stremmen door mannen in de loop der week geen arbeid te geven dan voor deze 7 dagen was onbillijk en dikwerf scha­delijk.

Ik heb gemerkt dat het oogmerk be­houden kan worden, geene grotere vertering dan het geakkordeerde weke­lijks, en echter de industrie eene vrije loop gelaten worden door te bepalen dat alle verdiensten eener zaal wekelijks boven het geakkordeerde voor 2/3 in kledingstukken betaald en 1/3 aan de Maatschappij zou vervallen.

Ziet men nu dat men te veel handen heeft voor de veldarbeid dan kan men meerder volk bezigen tot het confectioneren van kledingstukken en zich het debiet daar van verzekeren door de over­verdiensten in kledingstukken te betalen.

Deze bepaling is te meer noodzakelijk daar wij onder de bedelaars menschen hebben die een dubbel daggeld in plaats van een half verdienen en anders ligtelijk met 2 a 3 gulden in de week zouden gaan strijken, zijnde dit veel al menschen die te voren gedeserteerd zijn uit de militaire dienst, daarop tot de krui­wagen veroordeelt zijn en naderhand ontsla­gen, bij nie­mand arbeid hebben kunnen vin­den.

In de tweede plaats is het niet minder van belang om te zorgen dat de vertering in iedere zaal toerijkt om bij slecht weder en in de winter de men­schen in de mogelijkheid te stellen van door middel van fabriekmatige arbeid hun onderhoud te verdienen, dat al­leen geschieden kan door de bijbetaling van 5 st daags uit het reserve fonds, dan zal in deze betaling mogelijk zijn zo moet men geen dan deze belangrijke lasten door dat fonds willen dekken en mits dien in de derde plaats zo in het onderhoud der zelve als kin­deren op een ander geschikte wijze, althans hoofdzakelijk voorzien.

Beide oogmerken meen ik in de nefffens gaande bepalingen aangegeven te hebben.

Voor de kosten zelf is een bijdrage van de Maatschappij zo veel billijk als zij daar voor een hoger betaling ontvangt.

De Kommissie gelieve overigens in dit mijn voorstel alle zodanige verbeteringen en veranderingen te maken als haar raad­zaam schijnen zal.

In de Schans gaat het zeer goed. De vertering gaat het geakkordeer­de niet te bo­ven, schoon de verdiensten het daar mede bij langer dagen. Thans staan dezelve in evenwigt met de vertering.

De verdeeling echter is mij nog wat ongelijk door de ge­schiktheid van de een en ongeschiktheid van den ander verwacht(?).

Wekelijks word 40 a 42 gulden van de verdiensten aan de Maat­schappij opgelegd. Over 1000 menschen zal deze zo’n vier a vijfduizend opbrengen. Op een zo schoon zuiver inkomen hebben wij niet durven ho­pen.

De arbeid geschied geregeld, het gewas is schoon, order en subordo­natie volkomen.

Zindelijkheid in de zalen heeft nog verbete­ring nodig.

Over het algemeen gaat alles zo uitstekend wel als wij het slechts hadden durven hopen.

Met betuiging van hoogachting heb ik de eer te zijn

UWelEd DWDienaar
J. van den Bosch
Frederiksoord den 2 december 1822

 

P.S. Een spoedige decisie van dit stuk dat de consent met de Heer Visser en Hoff opge­maakt is, is des te meer nodig daar anders aan veel bepalingen een leven(?) werkende kragt zou moeten gegeven of per ingevoerde maatre­gelen door andere vervangen zouden moeten worden.

 

Of de rest van de permanente commissie nog veranderingen heeft aangebracht in het ontwerp van Johannes van den Bosch weet ik niet, de uiteindelijke huishoudelijke bepalingen staan hier.