Lammert Mooij, bedelaar

Lammert Mooij werd gedoopt te Texel 12 september 1784. Hij was de vierde van vijf kinderen van Reijer Mooi (1751-1812) en Jannetje Schaar of Schar (1749-1830). Lammert bleef ongetrouwd. Hij was de enige van dit gezin die van Texel vertrok.

Lammert Mooij maakt deel uit van het eerste transport Sepp dat op zaterdag 15 februari 1823 vanuit Amsterdam, na een tocht met karren over de Veluwe, beschreven in De bedelaarskolonie p 139-142, Amstelodamum 1965 p 106 ev en de Star van april 1823 p 295 ev, op de Ommerschans aankomt.
Er is een lijst van alle deelnemers aan dat transport.

Lammert Mooij krijgt in het boek gemerkt A (Drents Archief, toegang 0137.01, archief van de Rijkswerkinrichtingen te Veenhuizen en Ommerschans, invnr 422) het bedelaarsnummer 444. Volgens die inschrijving was zijn laatste woonplaats Amsterdam. Lammert Mooij is vijf voet, vier palm en vier streep lang, hij heeft een rond aangezicht en een rond voorhoofd, blauwe ogen, blond haar en als bijzonder kenmerk ‘een anker op de regter arm’.

Lammert Mooij is een van de invaliden, genoemd in De bedelaarskolonie blz 142. Die vermelding is gebasserd op een brief dd 19 februari 1823 van directeur Visser aan de Permanente Commissie (Drents Archief, toegang 0186, invnr 64). De volledige tekst van het betreffende gedeelte van die brief:

Nog ontvangt de Permanente Kommissie hier door berigt dat op den 15 dezer te O.S. zijn aangekomen 60 bedelaars van Amsterdam; nog geene nominatieve staat daar van ont­vangen hebbende, zal ik de eer hebben, die bij eene volgende intesluiten. Intusschen laat ik hier het berigt van de Heer Adj. Direkt. von Hoff dienaangaande volgen, en neem de vrijheid de Perm. Kommissie te verzoeken mij te willen elucideren, hoedanig met de daarbij vermeldde 5 personen te handelen; mijne opinie bestonde om die invalides bij open water of vroeger terug te zenden; daarbij voegende als mede betreffende betaling der rijskosten.
“Zestig bedelaars – zo schrijft von Hoff – zijn gister onder geleide van een kommissaris van policie van Amsterdam hier aangekomen; de overmati­ge aanbeveeling van eenige hun­ner en de zorgvuldige rangschikking, ten einde de invalides te verbergen, wekken mijn wantrouwen, en het bleek bij onderzoek door­de chirurgijn gegrond te zijn, namentlijk
1o Joh. Fr. Siekers, met een door fister­leuze gebreken volstrekt stijf aan armen en handen.
2o Kellerman, tonende veel hoger dan de opgegeven jaren, en zijnde door jichtknob­bels buiten staat om zonder geleide te gaan, met vrouw en kind.
3o Lammert Mooij, met eene uitgestrekte spina donti.
4o Harm Zegers, met een verzwakte regter hand,
5o Manche, zwaar astmatiek.
kunnen als buiten staat worden aangemerkt om in het gestigt hunner kost te winnen, en ik verwagt omtrent hun de beveelen der Direk­tie.

Maar adjunctdirecteur Hoff komt daarop terug in een briefje gedateerd 4 juni 1823 dat door directeur Visser de volgende dag aan de Permanente Commissie wordt gezonden (Drents Archief, toegang 0186, invnr 65):
Bij de aankomst van het eerste transport bedelaars uit Amsterdam werden Lennaart Mooij N 444 en Hendrik Harmen Zeegers No 456 als gebrekkige menschen opgegeven. Zeedert en na het eerste onderzoek deeden bijde door uitsteekende goede wil zich als zedlijke arbeiders kennen.

Lammert Mooij wordt 22 september 1825 ontslagen.

Maar volgens de index op de inschrijvingen keert hij later diverse keren terug en krijgt hij de bedelaarsnummers:
– D 1003,
– G 74.
– G 2218,
– H 1882,
– K 1753,
– N 258-1934,
– en nog een achtste keer, zie onder.

Die laatste opname wordt hij 31 juli 1851 de Ommerschans binnengebracht door de stad Leiden en krijgt hij in het boek gemerkt R het bedelaarsnummer 1591. Hoewel het de achtste keer is, staat er ‘7e maal’, dus men heeft een keert over het hoofd gezien. Als beroep wordt vermeld zeilmaker en als domicilie van onderstand – zie De bedelaarskolonie blz 175-176 – Texel.

Daarom krijgt de burgemeester van Texel een brief gedateerd 3 maart 1857:
– Missive van den Heer Commissaris des Konings dezen Provincie, begeleidende eene voordragt tot ontslag van L. Mooij uit de kolonie van Weldadigheid, met een advies van de Gecommitteerde der Regering, beherende voor en in naam der Maatschappij van Weldadigheid ter dier zake betrekkelijk.

Dat ziet men te Texel niet zitten: ‘Is besloten omtrent het verzocht ontslag afwijzend te beschikken.’

En dus schrijft burgemeester Keijser op 5 maart 1857:
Aan Zijne Excellentie de Commissaris des Konings in Noord Holland
Ons toegezonden een staat van voordragt tot ontslag van bedelaars en colonisten, voor het jaar 1857, hebben wij de eer bij deze te berigten: dat wij ons geheel verenigen met het advies van Gecommitteerde der Regering, beheerende voor en in naam der Maatschappij van Weldadigheid, betrekkelijk het ontslag van de colonist uit deze gemeente Lammert Mooy, en mitsdien niet verlangen, [dat] aan dezelve ontslag uit genoemden Maatschappij wordt verleend, maar dat hij, voor rekening dezer gemeente, aldaar verblijve.

Maar toch wordt hij op 1 mei 1857 ontslagen. Daarna leeft hij niet lang meer, hij overlijdt 18 augustus 1857 te Zwolle.

20 augustus 2013, samengesteld uit correspondentie tussen Irene Maas uit Texel en Wil Schackmann