Andries Erlie, bedelaar

Andries Erlie hoort bij de eerste groep mannen die op 25 oktober 1822 op de Ommerschans aankomen vanuit het gesticht te Hoorn en wier aankomst beschreven wordt in De bedelaarskolonie blz 92 en verder.
Hij krijgt in het boek gemerkt A (Drents Archief toegang 0137.01, archief van de Rijkswerkinrichtingen te Veenhuizen en Ommerschans, invnr 422) het bedelaarsnummer 141.
Volgens die inschrijving is Andries Erlie geboren 8 augustus 1784 te ’s Gravenhage, als zoon van Adam Erlie en Anna Margaretha Labbers, en heeft hij het laatst gewoond in hetzelfde ’s Gravenhage. Hij is vijf voet, zeven palm en zes streep lang, heeft een lang aangezicht en een rond voorhoofd, blauwe ogen, een korte neus, een langwerpige kin, bruin haar en als bijzonder kenmerk ‘een houw over de neus en linker wang’.

NB: Bij de groep vrouwen uit het werkhuis te Hoorn die twee weken eerder op de schans aangekomen zijn, bevindt zich ook Maria Harmsen, die we verderop vaker zullen tegenkomen.

Andries Erlie wordt, evenals Maria Harmsen, ontslagen 22 oktober 1824.

Maar 15 mei 1825 worden ze allebei weer binnengebracht door de gemeente Nieuwleusen. Vermoedelijk – zie de redenatie in De bedelaarskolonie blz 132, 201 en 228 over opnames uit de directe omgeving – is dat een vrijwillige opname op de schans.
Andries Erlie krijgt op folio 494 van het boek gemerkt A het bedelaarsnummer 1245. Bij die inschrijving heet zijn bijzondere kenmerk nu ‘een sabel houw over de neus en lip’.

Andries Erlie en Maria Harmsen behoren tot de groep, genoemd in De bedelaarskolonie blz 244, die op 23/24 mei 1825 als allereersten overgaan van de Ommerschans naar het tweede gesticht te Veenhuizen.

Ze worden genoemd in een brief van directeur Visser aan de Permanente Commissie dd 3 juni 1826 (Drents Archief, toegang 0186, invnr 79). Als Visser over een andere bedelaarkolonist heeft geschreven dat zij ‘is goed van gedrag en geschikt om in de gewoone Maatschappij terug te keeren’, meldt hij:
‘Hetzelfde geldt ook ten aanzien van Andries Erlie en Maria Harmse No 1245 en 1246.’

De inschrijvingen van Andries Erlie en Maria Harmsen lopen door in het boek gemerkt F, maar dat heb ik niet ingezien.

Volgens de index op de inschrijfregisters komt Andries Erlie veel later, in de jaren vijftig, nog twee keer terug en krijgt hij dan de bedelaarsnummers:
– U 4942, en
– U 4857.

9 augustus 2013, WS