Caroline Auwerda is de weduwe van zaalopziener Charles Louis Donninger, zie zijn file bij de employés.
Ze krijgt in het boek gemerkt G (Drents Archief, toegang 0137.01, archief van de Rijkswerkinrichtingen te Veenhuizen en Ommerschans, invnr 426) het bedelaarsnummer 555. Ze wordt ingeschreven als Caroline Hofman Auwerda.
Ik heb haar inschrijving en die van haar kinderen niet bekeken, dus ik weet niet wanneer ze komt, maar naar eigen zeggen (zie onder) is dat nog in 1834, het jaar dat haar man overleed.
De navolgende gegevens komen ook niet uit de bedelaarsregisters, maar uit het personeelsregisters:
—
– Carolina Auwerda is geboren 10 maart 1790.
Ze is in gezelschap van haar kinderen:
– Carl August Donninger, geboren 10 mei 1819, zal zijn Augustinus Donninger, ingeschreven als G 2082.
– Christiana Ettana Donninger, geboren 28 oktober 1820, zal zijn Ettana Christana Donninger, ingeschreven als G 562.
– Antonie Marius Donninger, geboren op 24 mei 1824, zal zijn Antonius Marius Donninger, ingeschreven als G 571.
—
Volgens eigen zeggen blijven ze tot 1837 in de bedelaarskolonie.
Caroline Auwerda, zich noemende Rolina Auwerda, komt voor in het boek van Albert Piel, dat op de site van de historische vereniging Avereest staat:
Op 9 November 1844 schreef de Burgemeester van Avereest aan het Gemeentebestuur van Groningen, dat hij aan “Calina Hofman Auwerda, weduwe Donninger, f 5 reisgeld had verstrekt, teneinde zich met haar twee kinderen van Avereest naar Groningen te kunnen begeven, tevens restitutie verzoekende van dit bedrag”.
Het Gemeentebestuur van Groningen berichtte hierop, d.d. 14 December 1844 dat zij door den Archi-diaken bij de Ned. Herv. gemeente in de stad Groningen een onderzoek had laten instellen, waar wijlen haar man en zij achtereenvolgens hadden gewoond.
Als gevolg hiervan verklaarde het Gemeentebestuur van Groningen, dat deze weduwe sedert haar huwelijk geen onderstandsdomicilie in de stad Groningen had gehad, dat het de voorgeschoten reisgelden van Avereest zou overmaken, doch dat het zich niet verder inlaten zou met de verpleging van gemelde weduwe en kinderen.
Deze procedure wordt hier vermeld, omdat dit geval in verband staat met de opneming van dit gezin in de Ommerschans, waarover de volgende verklaring:
“Ik, ondergeteekende, Rolina Auwerda, weduwe van Charles Louis Donninger, wonende te Dedemsvaart, gemeente Avereest, verklaar bij dezen dat ik in 1809 te Bonda gehuwd ben en in 1812 met mijn echtgenoot mij gevestigd heb te Winschoten, alwaar mijn echtgenoot was aangesteld als Sociteithouder van de Heeren Sociteit.
In 1813 is mijn man klerk geworden bij de Heer Mr. Rudolf van Sitten, advocaat aldaar, hebbende wij toen onafgebroken in Winschoten gewoond tot in het jaar 1823.
Toen zij wij tezamen vertrokken naar de kolonie Ommerschans, alwaar mijn man als zaalopziener was aangesteld.
In 1834 is deze aldaar overleden, waarop ik mij met mijn kinderen heb begeven naar Bolsward en na aldaar slechts zestien weken vertoefd te hebben, ben ik weder teruggekeerd nar de kolonie Ommerschans en heb mij vrijwillig aangegeven bij de Burgemeester van Avereest, om aldaar als kolonist te worden opgenomen, zijnde ik aldaar alstoen tot in 1837 gebleven, hebbende mij toen metterwoon gevestigd te Dedemsvaart, gemeente Avereest, alwaar ik nog heden woonachtig ben, hebbende ik aldaar bijna ieder jaar bedeeling genoten.”
Was geteekend, weduwe Donninger, geb. Auwerda.