Op vrijdag 12 april 1822, invnr 353, stuurt de permanente commissie een brief aan: ‘den Heer Minister van Binnenlandsche Zaken met verzoek om de bij art 4 van ’s Konings Besluit van den 13 maart 1822 N22 vermelde reglementen van de bedelaars-werkhuizen, aan de P.K. tot ’t nodige gebruik te willen inzenden’.
In genoemde koninklijk besluit, op deze pagina, staat dat die reglementen zoveel mogelijk door de Maatschappij moeten worden nagevolgd, dus dan wil je ze wel eerst zien, nietwaar?
Het ministerie is echter bezig om te leren ambtelijk te handelen en doet niets. Op dinsdag 28 mei 1822, ook invnr 353, legt de permanente commissie nog eens uit waarom ze het nodig heeft in een:
‘Missive aan de Minister van Binnenlandsche Zaken ten herhaling van ’t vorige verzoek der P.K. om 1 exemplaar der in de bedelaars-werkhuizen in vigeur zijnde reglementen te mogen ontvangen, om een konceptkontrakt voor bedelaars dienvolgens interigten’.
Nu komt er een reactie. Het brievenboek met invnr 20 meldt op woensdag 5 juni 1822 de ontvangst van: ‘Brief 36b/6 minister van binnenlandsche zaken & waterstaat, zendt in de verlangde reglementen van bedelaarsgestichten, om, na gebruik, terug te zenden’.
Genoemde reglementen bevinden zich niet in het archief van de Maatschappij, want erbij geschreven is: ‘Teruggezonden 17 juny’. Maar er kan nu een contract ontworpen.