Johannes van den Bosch schrijft op 6 april 1822, invnr 61, aan de rest van de permanente commissie in Den Haag:
Frederiksoord den 6 april 1822
WelEdele Heeren!
Ik heb het genoegen UWelEdele toetezenden een bestek voor de Ommerschans. De gezamentlijke gebouwen zullen kunnen bevatten ruim duizend bedelaars, bovendien zijn er zes grote zalen bestemd voor scholen, spinzaal, weverij en magazijn, onderdirekteurshuis, boekhouder dito en drie vertrekken voor suppoosten.
Het gebouw is van twee verdiepingen.
De Heer Oosterlo en Hofman hebben daar voor aanvankelijk gevraagd ƒ64,000- en zijn algekomen daar de bekleden(?) voor eerst niet onder de uitbesteding begrepen zijn circa ƒ4000-. Naderhand tot op ƒ52,000-.
En nu heeft E. Nuis ingeschreven voor ƒ50,900-. Dien man is mij bekend, heeft veele aanzienelijke gebouwen gezet voor de Heer van Dedem en ook mindere, zoals die voor onze kolonisten merkelijk beter gebouwd en tot civilere prijzen als die van Oosterlo, waartoe zeker contribuerend de gemakkelijk aanvoer langs het kanaal van de Heer Dedem. Dan niettemin verdient hij beschouwd te worden als een solide en goed aannemer.
Aan de Heer Oosterlo heb ik een dito bestek ter hand gesteld met verzoek van inteschrijven voor de laagste som voor welke hij het gebouw kan aannemen en die aan de Permanente Kommissie intezenden. Mogt hij voor niet minder schrijven dan P. Nuis dan stel ik voor het zelve aan de laatste te gunnen.
Een meer publieke aanbesteding kan in deze ons niet helpen daar in deze streken niemand zo goedkoop als Oosterlo en Nuis aannemen kan als zijnde deze in het bezit van materialen en werkvolk en op de plaats gevestigd. (Nuis woond bij de vaart van de Heer van Dedem).
Buiten dien vordert een publieke aanbesteding tijd en omslag die ons door het dralen van de Minister van Binnenlandsche Zaken niet is overgelaten, zal het gebouw op zijn tijd gereed zijn.
Uit die hoofde stel ik dan ook voor hier omtrent onverwijld een besluit te nemen, daar anders de aannemers ten aanzien van tijd zich niet aan het bestek binden kunnen. Immers hoop ik het antwoord voor aanstaande zaterdag den 12de dezer te zullen hebben ontvangen. Ontwerp en bestek beide, houde ik mij verzekert zullen de goedkeuring van de Kommissie wegdragen.
Met alle hoogachting vereer ik mij te zijn
UWelEd DWDienaar
J. van den Bosch
Maar daarna merkt hij dat er van alles fout is gegaan met dat bestek. Op 9 april 1822, ook invnr 61, schrijft hij:
Binnen weinig dagen zal ik inzenden een nadere redactie van het ontwerp voor een bedelaars instituut, zijnde er in de tekst van het afschrift mij toegezonden zo veele fouten ingeslopen, door dien een geheel bladzijde wel overgeslagen had behoren te worden daar in gebleven en verscheiden zinsneden door den copiist zeer slecht begrepen zijn.
Ondertussen is hij al wel druk aan het onderhandelen en wil hij er vaart achter zetten. Hij schrijft die 9 april 1822 ook:
Frederiksoord den 9 april 1822
WelEdele Heeren!
Heden vertrekt per beurtman een tekening van de platte grond der Ommerschans, een dito van twee zalen met een onderofficierswoning, en dito platte grond en opstand van het onderdirekteurs huis en dat van de boekhouder, zijnde het bestek waar op de aanneming door Oosterlo en Nuis gepresenteerd is, volgens deze plannen gemaakt.
Oosterlo heeft reeds zijne begroting aan UEdelen ingezonden. Het bedrag waar voor hij bereid is het gebouw aantenemen is mij niet bekent.
Dan volgens zijne opgave moet hij eene tweeledige aanbieding gedaan hebben of althans zijde hij mij bij onze laatste ontmoeting dat hij zulks voornemens was en zijn coleur daar na zou inrichten.
Voor zo verre intusschen ik heb kunnen nagaan is zijne raming veel hoger dan die van Nuis, en zo dit werkelijk het geval is, zou ik adviseren de laatste den opbouw te gunnen daar hij in het algemeen veel beter bouwd dan Oosterlo en op de plaats wonende, beter in staat is de arbeid te surveilleren.
Het schijnt mij tevens noodzakelijk om na dat mijn voorstel door UE de nodige verbetering zal hebben ondergaan het zelve ter approbatie aan Zijne KH onze President, en de verder leden van de Kommissie van Weldadigheid aan te bieden.
Ik zal tevens aan Zijne K Hoogh een copie daar van zenden ten einde hoogstdezelve in staat te stellen van die zaak te doen overnemen, dat geen wat voor de zuidelijke provintie mogt dienstig geoordeelt worden.
(…)
Ik heb hier allen nog bijtevoegen dat eene promte beslissing of gunning van de aanbesteding der Ommerschans noodzakelijk is, daar wij anders met het transport der goederen aan de Ommerschans in de uiterste verlegenheid geraken zullen en de aannemer niet aan het bestek ten aanzien der tijdsbepaling zal kunnen voldoen.
Mogt dit het geval zijn en het overnemen der bedelaars daar door vertraagd worden dan zou de aangelegenheid om den oogst te beheren niet minder gevoelig zijn, daar het aantal handen daar toe vereischt in deze weinig bewoonde streken niet te bekomen is.
Reeds heeft zulks voorleden jaar veel kosten en eindeloze moeite met een veel mindere uitgebreidheid van grond veroorzaakt.
Met betuiging van hoogachting heb ik de eer te zijn
UWelEd DWDienaar
J. van den Bosch
Genoemde tekeningen zijn niet bewaard gebleven. Het later opnieuw overgeschreven bestek wel, zie hier.
Dat danken we aan het feit dat een exemplaar ook naar de Zuidelijke Nederlanden (Belfië) is gegaan, zie hier.