Op vrijdag 26 september 1823, invnr 66, schrijft commissaris Sepp aan de permanente commissie:
De personen die door mij als deserteur en desertrices uit de koloniën van de Maatschappij zijn aangehouden, zouden nu weldra vervoerd worden, om dan te gelijk bij die gelegenheid terug te nemen, de zoodanige welke daartoe gedestineerd zijn,
vooraf echter vind ik mij in gemoede verpligt Uw WelEd te verzoeken, dat het bestuur der Maatschappij, dat is de Perman. Komm. gelieft te bevelen, dat met betrekking tot de anders noodzakelijke kastijding, in dezen eene bijzondere exceptie plaats vinden, en alleen mag worden toegediend aan de twee bovenste van de lijst aan den voet dezes vermeld.
Deze twee aangehaalden hebben zulks, vooral de bovenste, zeer nadrukkelijke verdiend, terwijl de overigen, meer vrijwillig naar de Ommers. verzonden, gedwee en stil, met gehoorzaamheid en onderwerping, zich naar hunne lotsbedeeling beloven te zullen inschikken en voegen.
Mag ik UW WelEd tevens vriendelijk verzoeken, mij wel te willen opgeven: of niet de prijsbepaling voor het transporteren van deserteurs en desertrices is vastgesteld op 50 cents, voor ieder uur afstand, behalve een premie van drie gulden voor elk persoon, en of niet die afstand bij zomer en winter, te water en te land bepaald is op 36 uur?
De namen der deserteurs en desertrices zijn:
Alexander Kruid (word door kastijding goed)
Joh. Leon v.d. Burgh (reeds driemaal gedeserteerd)
Elisabeth Kuultjes }
Johanna Margaretha Kap } deze zeven
Jan Daniels } worden ter
Maria Moor } verkrijging
Maria Mak } van gracie
Cornelis Kaarting } aanbevolen
Johanna Weimans }