Op 5 augustus 1823 schrijft de gouverneur van Groningen over de 35 door hem gezonden bedelaars. Deze brief bevindt zich in de Groninger Archieven G311:
Heeren Gedeputeerde Staten der Provincie bezig zijnde met het onderzoek naar het domicilie van onderstand van de 35 bedelaars in het begin dezes jaars naar de Ommerschans gezonden, en waarvan ten overvloede de naamlijkst hiernevens gaat, ontmoeten in dat onderzoek eenige difficulteiten, welke niet wel anders zullen kunnen worden opgeheven, dan door middel van die bedelaars zelve te verstaan; weshalve ik de eer heb UWEdGestr. te verzoeken zulks te willen bewerkstelligen en daarna aan mij optegeven:
1o) de geloofsbelijdenis dier bedelaars.
2o) hunne geboorteplaats.
3o) hunne woonplaatsen, hoelang zij in ieder plaats hebben gewoond en of zij aldaar in de belastingen hebben betaald, zoo ja: hoelang.
4o) wat de weduwen betreft, waar of hunne mannen geboren zijn en of zij zedert den dood hunner mannen ook ergens vier agtereenvolgende jaren hebben gewoond en in de lasten gedragen.
5o) of ook eenige bedeeling uit diakoniekassen reeds aan hun is verstrekt en zoo ja waar en door welk armbestuur.
NB: Dit is de groep bedelaars waar Johannes van den Bosch zich kwaad over heeft gemaakt, zie hier.
Deze periode beginnen ook andere gouverneurs soortgelijke vragen te stellen over het onderstandsdomicilie van door hen gezonden bedelaars, ook als die zijn overleden of gedeserteerd, want ze moeten bij hun gemeenten de bestedingspenningen gaan innen voor de tijd dat die mensen er gezeten hebben.