Op dinsdag 6 februari 1821, invnr 56, schrijft de directeur der koloniën Benjamin van den Bosch aan de permanente commissie:
Frederiksoord den 6 feb: 1821
Ik heb heden van den boekhouder aan de Ommerschans vernomen, dat hij van het bureau der Kommissie aanschrijving bekomen hadt, om de kolonie Ommerschans, en den aanleg daarbuiten als twee afzonderlijke kolonien te verantwoorden.
Het schijnt mij toe, dat deze latere bepaling alle vroegere zal doen vervallen, en dat de daarnaar aangelegde comptabiliteit geheel moet verandert worden, dewijl geene twee kolonien op een en het zelfde grootboek kunnen voorkomen.
Ik verzoek hier omtrent de bepaling der Kommissie te mogen kennen, terwijl ik mij daarnaar gaande zal gedragen en de boekhouder van gem: kolonie aan mijn huis daarin de nodige veranderingen zal doen maken.
Ik mag echter de Permanente Kommissie niet ontveinzen, dat zodanige veranderingen mijne werkzaamheden telkens moeten verdubbelen, en veroorzaken dat de Permanente Kommissie de benodigde stukken niet op zijn tijd ontvangt en dus voor ’t geheel zeer te vrezen zijn.
De Heer Konijnburg heeft aan gem: boekhouder geinformeerd, dat den Schans als eene gevestigde kolonie moet aangemerkt worden.
Mij daarnaar gedragende zou het grootboek – aanteleggen van den beginne af dat Fenner gekomen is – moeten gesloten, en het onder Direkteurs boek moeten aangelegd worden.
Het schijnt mij echter toe, dat de afsluiting van het grootboek – t welk het reglement bepaald als de kolonie gevestigd is – wanneer daarop nog bijna gene uitgaven hebben plaats gehad, niet kan bedoeld zijn, en dat de Schans niet als eene gevestigde kolonie kan beschouwd worden, zolang zij ten naasten bij niet harer bevolking bekomen heeft.
De aankomst van eenige huisgezinnen heeft in andere koloniën, daarop geen invloed gehad.
Ik verzoek de Kommissie de goedheid te hebben mij daaromtrent hare bepaling te doen kennen.
De door hem genoemde ‘Konijnburg’ is Jan van Konijnenburg, nu administratieve kracht op het bureau in Den Haag, later (na de dood van Ockerse) secretaris van de permanente commissie en nog later, vanaf 1829, zelf directeur der koloniën. Blijkbaar ontvangt Benjamin van den Bosch opheldering, want hij neemt maatregelen en schrijft op 13 februari 1821, invnr 56:
Frederiksoord den 13 feb. 1821
(…)
Ik heb heden den boekhouder van de Ommerschans doen overkomen, ten einde in verre de door hem ontvangene stukken in de verantwoording aan mij ingezonden verandering zouden noodzakelijk maken, ten einde daaromtrent aan de Kommissie dan een nader voorstel te kunnen inzenden.
Ik heb gemeend uit gen. stukken te mogen besluiten, dat de Perm. Kommissie wenscht dat de Ommerschans van den beginne af als eene kolonie van 50 huizen gelegd worde, en dat men de kolonie als gevestigd aanmerken, van het ogenblik dat er uitgaven op dezelve voorkomen, die de afsluiting van het groot- en de aanleg van het onder-Directeursboek noodzakelijk maken.
Volgaaarne zal ik aan de intentie der Kommissie voldoen, alleen zij het mij vergund daar omtrent de onmiddellijke bepaling der Kommissie te mogen ontvangen, dewijl in den brief van den Heer Konijnenburg voorkomt, dat het ter beoordeeling van den Directeur gelaten wordt, in hoe verre deze latere bepalingen in de reeds, aan mij ingevorderde stukken verandering zal doen ontstaan.
In de ontvangene nota van aanmerkinge op de verantwoording van mei wordt gezegd “de verantwoording van de Schans is akkoord, maar daar van behoord een grootboek aangelegd te worden”.
In deze onzekerheid zal de Kommissie het mij ten goede houden dat ik hare decisie heb verzocht te mogen ontvangen, als mede dat ik mijne gevoelens daarover met bescheidenheid in het midden brenge.
Het koomt mij voor, dat de Schans niet wel als een gewone kolonie kan aangemerkt en verantwoord worden, dewijl zij in allen opzigte te veel daarmeden verschilt, om de bepalingen voor geenen gemaakt, op deze te kunnen toepassen.
Op de meeste respecten van het grootboek zal de Schans nimmer eenige uitgaven hebben en voor zijne uitgaven, als vertimmering en onderhoud van gebouwen etc., zullen geene respecten gevonden worden.
Reeds is het grootboek gesloten en bijna hebben er geene uitgaven nog plaats gehad; heeft den loop der administratie zulks noodzakelijk gemaakt, dan schijnt het mijn gevoelen te ondersteunen, dat de Schans niet als andere kolonien kan verantwoord worden.
Ik had daarvan gemaakt eene eenvoudige verantwoording die bijna niet meer dan eene optelling van het memoriaal kan genoemd worden, en heb dezelve bij meer andere stukken, met de verantwoording over mei ingezonden, ten einde de Kommissie daar in zodanige verbeteringen zou bevelen, als zij dienstig oordeelde.
Kolonie no.5 buiten de Schans zal geheel afzonderlijk en als iedere andere kolonie verantwoord worden.
Deze schikking zou geen zins het inzenden der wekelijksche staten zo als tot dus verre plaats had, buiten sluiten.
De boekhouder zou daarmede geregeld kunnen voortgaan.
Ik moet omtrent dezelve aanmerken, dat bij de scheiding tusschen de Schans en no.5 gemaakt de gedane uitgaven voor veldarbeid niet van de geakkordeerde som op de staat van de Schans afgetrokken zijn, dewijl er ƒ3500- en dus de volle geakkordeerde som voor uitgetrokken is.
Men heeft zeker abusievelijk verondersteld, dat de Schans geene gronden bezat en dus zodanige uitgaven op no.5 behoorden, waarop echter geene uitgaven voor Augst. hebben plaats gehad.
De geakkordeerde sommen voor het in cultuur brengen van 850 roeden lands bij iedere hoeve, is niet gelijk, volgens opgaven daar van aan den boekh: Greven gedaan en de bepaling der Komm. van 27 oct. maar maakt van iedere hoeve een verschil van ƒ4.50= uit.
Ik zend hier nevens copij van het geen bij gen. besluit daaromtrent is bepaalt.
Kolonie no.4 heeft zich naar deze, no.5 naar de haar gegevene bepaling gedragen, en stemmen dus niet overeen.
Aangenaam zou het mij zijn geinformeerd te worden op hoe veel woningen de kolonie op Steenwijker woude aan te leggen, moet worden berekend, ten einde de geakkordeerde sommen in tevullen.
Als mede waar op het zetten van een schapenhok, en de aankoop van dezelve aan de Schans moet worden geboekt.
Voor no.4 heb ik zulks op uitgaven ten laste der Maatschappij gebracht.
Met afgelegene kolonien is zulks minder gemakkelijk, vooral wanneer dat veelmaal voorkomt.
Wanneer de Kommissie de goedheid heeft van op mijne ingezondene tegen bedenkingen op de ontvangene nota van aanmerkingen op de verantwoording van april te antwoorden, dan zal ik haar spoedig de verantwoording van juny kunnen inzenden, terwijl die der andere maanden, dan mede schielijk zullen volgen.
Zolang de Perm. Kommissie deze stukken nog niet regulier iedere maand ontvangt, moet het voor haar van belang zijn, dat de gewone maandelijksche verantwoordingen van gelden zo doelmatig mogelijk worden ingericht en stiptelijk inkomen.
Gisteren zijn dezelve verzonden, en ik durf mij vlijen dat de Permanente Kommissie daarin eenige verbeteringen vinden zal, terwijl ik voortaan, nu alles geregeld is, de verzending voor den 5. iedere maand doen kan.
Ik krijg echt met die man te doen.