januari-februari 1821, praktische zaken

Op zondag 21 januari 1821, schrijft de directeur der koloniën aan de permanente commissie, invnr 56:

Het aanhoudende dooi-weder heeft, het hervatten van den veldarbeid nog niet kunnen terugbrengen. Wij zien dat tijdstip met verlangen te gemoet, dewijl de langduurige en strenge winter alle ondernemingen tegenhoud, en veel terug zet.

Aan de Ommerschans heb ik de onder-opzieners, tot nader oproeping doen vertrekken.

Ook bevind zich daar een spinbaas, die vooralsnog bijna geene bezigheden heeft. Hij zelf zegt gaarne tot mei bij zijne ouders te willen blijven, wanneer de Kommissie zulks mogt goedvinden.

Deze jonge mensch mag bekwaamheden bezitten, maar dat hij geene dispositiën voor zijne de tegenwoordige betrekking heeft, zal, geloof ik, door de ondervinding bevestigd worden. Dheer Brouwer, die hem een paar dagen bij zich heeft gehad, beoordeelt hem niet gunstiger.

 

Brouwer is de fabrieksbaas in de vrije koloniën. Adjunct-directeur Wouter Visser heeft enige tijd verlof gehad om familiezaken in Sliedrecht te regelen, zie ook de correspondentie van hem en onderdirecteur Fenner, en meldt op dinsdag 13 februari 1821, invnr 56, weer op zijn post te zijn:

Ommerschans den 13 february 1821

Hoog Ed. Gestr. Heer!

Zoo als ik de eer had bij missive van heden der Perm. Komm. te rapporteren, is deze ook diendende UweHoogEdGestr. van mijnen aankomst alhier te informeeren, als mede dat ik de zaken over het algemeen in order heb aangetroffen.

Alleen de administratie heb ik nog niet gezien, om reden de boekhouder naar Frederiksoord is om dezelven, in die van de Schans en kolonie no.5 te le pazeren(??).

 

De Heer de Jong is sedert eenige dagen bezig met de opnamen van het terrein over het kanaal: aangaande de te nemen rigting schijnt ZE met de regeering van Ommen niet over een te komen.

Zulks zal hij dienaangaande aan de P.K. schrijven.

ZE heeft vier man tot assistentie gevraagd, dezelve zijn hem gegeven.

Aangenaam zoude het mij wezen te worden geinformeerd, hoedanig de uitgaven daaraan te boeken, in afwagting zal ik die op de buitengewone uitschotten doen brengen.

 

Verschoon de vrijheid welke ik neem UweHoogEdGestr. te herinneren dat het 2e kwartaal van mijn diensttijd bij de Maatschappij sedert eenige weeken overschreden is en haar dien ten gevolge te solliciteren, mij het dedomagement daarvoor te doen geworden, hoe ongaarne ook, vind ik mij hier toe verpligt, en hoop dat UweHoogEdGestr. mij dit ten goede zal houden.

Met verschuldigde hoogachting heb ik de eer te zijn

UweHoogEdGestr DW Dienaar

Visser F.S.V.P.

 

De Jong is de landmeter. Over de boekhouder en de administratie is meer te doen, zie hier. Op 24 februari 1821, invnr 56, heeft Visser nog een verzoek:

Ommerschans den 24 februarij 1821

De geemploijeerde in deeze koloniën, zoo als de boekhouder, sergt. Seijl, kok Rieke enz. mij om een stukje grond verzogt hebbende, ten einde dit tot een tuintje voor hun eigen gebruik aanteleggen; heb ik de eer aan de Permanente Kommissie voortestellen of dit verzoek kan worden ingewilligd.

Tevens de vrijheid nemende aan de attentie der Kommissie te adresseren dat, dit voor de belangenhebbenden eene grote weldaad zoude zijn; terwijl het gevraagde naar mijne gedagten, het zij binnen de Schans of op de buitenwal, zonder nadeel der Maatschappij kon worden toegestaan:

Dit aan het beter oordeel der Permanente Kommissie onderwerpende zal het mij aangenaam zijn, haar besluit dienaangaande te mogen verneemen