De directeur der koloniën schrijft op 9 maart 1823, aan de permanente commissie, Drents Archief, toegang 0186, invnr 64:
En eindelijk (…) aanmerkingen op de namen en niet overeenstemmen derzelver met die, welke op de aankondigingslijsten der bedelaars worden gevonden;
dat ik dien aangaande reeds vroeger aan de Heer Adj. Direkteur von Hoff heb geschreven; waarop ZEGestr. mij antwoordde dat het scheen even die opgaven onnauwkeurigheden moesten plaats hebben, waarschijnlijk aan de verschillende uitspraken in de onderschiedene provintien des Rijks, of wel dat bedelaars zich somtijds van een andere naam bediend hebben, toeteschrijven;
althans ZWEdGestr. vermeent met de meeste attentie de namen der bedelaars te hebben opgenomen; zelfs als ware het met de aankondigingslijsten in de hand:
ik zal dus de vrijheid neemen, om bij het opmaken der gevraagde nominatieve staat, twee kolonisten te doen trekken, beide geschikt voor de namen en toenamen der bedelaars, te weten de een, voor de namen zoo als die zijn opgegeeven, de ander zoo als zij zich zelfs noemen; ten einde door de vergelijking van beide met zekerheid over de bedoelde persoon te kunnen oordelen.