Gebaseerd op:
– brief van de Permanente Commissie aan de minister van Binnenlandse Zaken dd 3 september 1823, invnr 354, samenvatting: ‘informerend van den staat der aangekomene bedelaars, met verschillende aanmerkingen en van te doene dispositie over de bestedingspenningen’,
– notitie in brievenboek invnr 20: ‘5 september 1823, Minister van Binnenlandsche Zaken, Erkent de verpligting van het Gouvernement om de bested penningen elk half jaar voor de volle 1000 aan de Maatsch. te voldoen. Verzoekt echter tot verhaal van deze gelden op de gemeenten om het halfjaar eene statestieke opgave van de gevestigde bedelaars intezenden, en de eerste te doen loopen tot 1e july 1823’.
Correspondentie over die ‘statestieke opgave’ ondermeer in een brief van de Permanente Commissie aan de directie dd 24 september 1823, invnr 354, en in een brief van de directie aan de Permanente Commissie dd 4 oktober 1823, invnr 20. De opgave zal tenslotte op 18 oktober naar het ministerie worden gezonden.
Op 6 oktober 1823 besluit de Permanente Commissie de minister te laten weten wanneer het extra contract stukje bij beetje (bij elke vijftig extra bedelaars) in werking treedt, invnr 20, en de volgende dag schrijft ze dat ook aan de minister, invnr 354.
Op 27 oktober 1823 verstuurt de Permanente Commissie een ‘Missive aan Z: Exc: den minister van binnenlandsche zaken, ten geleide van den staat der tot dus verre voor rekening van het gouvernement uitbetaalde transportkosten van in de Ommerschans opgenomen bedelaars met verzoek om rembours’, invnr 354.
Op 30 oktober 1823 zendt de Permanente Commissie een ‘Missieve aan Z Exc den Minister van Binnenlandsche Zaken houdende aandrang op de voldoening van de bestedingspenningen’, invnr 354. De volgende aanmaningen gaan 11 en 24 november de deur uit, alles invnr 354.
Formuleringen als ‘missive aan den minister van binnenlandsche zaken en waterstaat in antwoord op den brief van den administrateur van het armwezen’ komen voor in diverse brieven bij de uitgaande post, invnr 35.
Fenner schrijft over zijn advocaat en over de vacant komende functie van adjunctdirecteur op 11 oktober 1823, invnr 67. Hij herhaalt zijn sollicitatie 31 oktober, volgende brieven van hem zijn 19 november 1823, 21 november 1823 en 2 december 1823, alles invnr 67. Bij tijd en wijle logeert hij dan in ’t Zwijnshoofd op Spui’.