Het kan zowel Jaringa als Javinga zijn.
Roelofje Roelfs Jaringa wordt aan de poort van de Ommerschans de toegang geweigerd. Die affaire, inclusief een taalkundige blunder van onderdirecteur Van Midlum, wordt beschreven in De bedelaarskolonie blz 236-237. Hier de stukken:
—
Op 10 november 1824 schrijft de Permanente Commissie aan diirecteur Visser (Drents Archief, toegang 0186, invnr 355):
Wij hebben ontvangen den brief van den Hr. Gouverneur van Groningen, waarvan wij UWEdG. hiernevens een afschrift doen geworden.
Minder bevreemd het ons daar uit te zien dat wederom eene bedelaresse uit Groningen, om ongeschiktheid tot den arbeid door de Direktie van de Ommerschans afgewezen is; dan wel, de voor die afwijzing opgeven reden, van ongeschikt en ten eenenmale onbevoegd om met handen arbeid hare voeding te kunnen verdienen bevonden te zijn; daar wij ons niet kunnen begrijpen hoe een opgezonden bedelaar onbevoegd, dat is ongeregtigd zoude kunnen zijn, om met handen arbeid zijne voeding te kunnen verdienen.
Wij verzoeken UWEdG. derhalve de goedheid te hebben de Direktie van de Ommerschans te ondervragen, en ons medetedeelen, wat dezelve door die uitdrukking heeft willen doen verstaan.
Doch daar wij vooronderstellen dat het woord onbevoegd ten onregte en kwalijk gekozen is, zoo moeten wij UWEdG. tevens omtrent de afwijzingen in het algemeen verzoeken, om door de Direktie van de Ommerschans voortaan tot reden van eene afwijzing te doen opgeven:
Bij personen van middelbare jaren: de ligchaamsgebreken waardoor zij tot de arbeid onbekwaam bevonden worden en bij in leeftijd meer gevorderde of bejaarde personen, dat dezelve ter oorzake van een door ouderdom verzwakt ligchaamsgestel tot den arbeid ongeschikt zijn, zonder bijvoeging: om de voeding te kunnen verdienen; wijl het kontrakt door Z.Exc. den Minister – met de M. aangegaan – eenvoudig bepaalt, dat geene tot den arbeid ongeschikte personen kunnen worden overgenomen, en naar aanleiding daarvan aan de Heeren Gouverneurs geene bepalingen bekend zijn, dat de bedelaars hunne voeding moeten kunnen verdienen.
Voorts zal het ons aangenaam zijn, dat de afkeuring van bedelaars, uithoofde van door ligchaamsgebreeken of zwakheid onbekwaam te zijn tot de arbeid, zoo min mogelijk en met de meeste zorgvuldigheid geschiede, ten einde aan de HH Gouverneurs geene gegronde redenen van klagten worden gegeven over bemoeijlijking der opzendingen van de zijde der M., en daar wij in de onmogelijkheid zijn om stellige voorschriften te geven wegens de al of niet geschiktheid tot de arbeid van eenig persoon, zoo moeten wij aan UWEdG. verzoeken en opdragen, om de Direktie aan de Ommerschans een rigtige en gegronde keuring der aankomende bedelaars ernstig aantebevelen.
–
Dat wordt 18 november 1824 beantwoord door directeur Visser (Drents Archief, toegang 0186, invnr 71):
Hiernevens heb ik de eer der Permanente Kommissie te doen toekomen kopie eens briefs van den Heer Adjunct Direkteur te Ommerschans, houdende berigt omtrend de afwijzing der uit de provintie Groningen opgezonden bedelaresse Roelofje Roelofs Jaringa waaruit mijns inziens duidelijk blijkt dat daartoe genoegzaam termen waren en dat slegts het ten onregte gebezigde woord onbevoegd eenige grond van aanmerking op die terugzending heeft kunnen veroorzaken;
ten overvloede zal ik van de Directie te Ommerschans rekwireren, eene nominatieve opgave der zodanige bedelaars, uit de provintie Groningen welke in de Ommerschans opgenomen, doch niet in staat zijn hunne voeding te verdienen, en deze staat bij een volgende der Permanente Kommissie overleggen.
Bijgevoegd is de brief van Harloff:
Op gisteren wierd in mijne handen gesteld, het kopie eener missive der Permanente Kommissie dd. 10 novemb. 1824 No 678, inhoudende de ondervraging, waarom of de bedelaresse Roelofje Roelfs Jaringa van de provintie Groningen opgezonden, door de Directie van Ommerschans niet in die kolonie is opgenomen, om daarop te berigten heb ik de eer UWE Gest. het volgende ter kennis te brengen.
Roelofje Roelfs Jaringa is bij hare aankomst in de Ommerschans door den doctor van Steenwijk omtrent hare ligchaamsgesteldheid onderzogt en ondervraagd geworden, en is zij bevonden, behalven eene ouderdom van 62 jaren bereikt te hebben, behebt te zijn met eene kwaal Menses suppressi genaamd, welk laatste haar reeds, oogeblikkelijk buiten staat stelde in eenige koloniale arbeid te kunnen deelen, en is zij uit dien hoofde, en niet uit het door den onderDirecteur van Midlum ten onregte genomen woord onbevoegd teruggewezen.
Ik ben zoo vrij hier bij te moeten aanmerken, dat geene provintie als die van Groningen minder bedagt is, of de optezendene bedelaars als valide personen kunnen worden beschouwd, dat er bijna geene transporten van de provintie Groningen aankomen, onder welke zich niet, behalve de veele kleine kinderen bij moeders, bedelaars bevinden, wier hoog geworden ouderdom, in- en uitwendige ligchaamsgebreken hen ten eene maal buiten staat stellen om aan hunne bestemming in de kolonie te kunnen beantwoorden. Getuige daarvan zijn reeds veele aanwezige onbekwame bedelaars in de Ommerschans, mede van die provintie opgezonden, wordende nog van de provintie Groningen, nog van eenige der overige provintien, eene bedelaar, welke jaren en uiterlijk voorkomen hem of haar immers maar eenigzints tot den arbeid geschikt, aanduiden, door de Directie aangewezen, maar wel zulke bedelaars wier opname de Ommerschans al spoedig tot een gasthuis zoude kunnen doen veranderen.
Zullende voor het vervolg op de decharges, welke aan geleidens van transporten alhier worden afgegeeven, enkel worden vermeld, dat zij (de afgewezenen) of door eene te hooge ouderdom of door ligchaamsgebreeken niet in de Ommerschans zijn opgenomen.
—
De gouverneur van Groningen blijft gewoon doorzeuren. Op 13 december 1824 schrijft hij aan de Permanente Commissie (Drents Archief, toegang 0186, invnr 71):
Ik heb wel ontvangen UHoogEdelGest. missive van den 11 dezer N766 betrekkelijk de afwijzing aan de Ommerschans van de bedelares Roelfien Roelofs Javinga waarbij UHoogEdGest. mij, onder anderen, verzoeken om voortaan bij de afzending van bedelaars voor eene behoorlijke keuring van derzelver physiek gestel te willen zorg dragen.
Ik vinde mij verpligt UHoogEdGest. opzigtelijk dit punt te rescriberen dat zoodanige keuring niet alleen tot dus verre stiptelijk heeft plaats gehad, doch dat daarenboven de gearresteerde bedelaars eert te Groningen 8 à 14 dagen of langer naar omstandigheden, worden bewaard, ten einde dezelve gade te slagen, en, zoo noodig, informatien nopens derzelve intewinnen. Eerst na ommekomst van zoodanig tijdvak worden de bedelaars gevisiteerd door den Heer Chirurgijn Majoor Ninaber, belast met den dienst der gevangenissen.
Ik vermeen voorts dat zoodanige visitatie, gesterkt door eene veertiendaagse ondervinding en door ingewonnen informatien, meer te beteekenen heeft dan die, welke te Ommerschans bij het eerste aankomen plaats grijpt, en welke niet zelden schijnt afhankelijk gemaakt te worden van valsche verklaringen der bedelaren zelve, zoo als in het onderhavige geval althans ten aanzien van de jaren het geval is, daar het plaatselijk bestuur de jaren heeft opgegeven op 54 en niet op 62; terwijl ik voorts bezwaarlijk kan geloven dat het al of niet bestaan der verder voorgegeven kwaal op het eerste gezigt kan worden beoordeeld.
Ten bewijze dat Roelfien Roelfs Javinga, eene zeer boosaardige vrouw, verre van invalide te zijn, wel gespierd en sterk is, moet ik UHoogEdG. ten slotte nog informeren dat deze vrouw, bij het vertrek van het transport uit Groningen, de gevangenis niet willende verlaten, zich daartegen ten sterkste heeft verzet.
—
19 augustus 2013, Wil Schackmann