Sara de Jong wordt met naam genoemd in De bedelaarskolonie op blz 297.
Voor het verhaal over haar arrestatie heb ik mij gebaseerd op een artikel van Bregtje de Wit over enkele Gouwenaren die in Ommerschans/Veenhuizen terechtgekomen zijn in het blad De Schatkamer, jaargang 3, 1989, blz. 62-67. Dat artikel was weer gebaseerd op materiaal uit het archief in Gouda, waaronder ook een verzoek om vrijlating van door haar ouders met een ondersteunende brief van pijpenfabrikant Goedewaagen.
Aan mij verstrekte aanvullende informatie over Sara de Jong door Gouda-kenner Jan Lafeber (info@lafeber.info):
‘Sara de Jong werd op 1 september 1807 geboren als dochter van de pijpmakersknecht Klaas de Jong en de werkster Neela van der Pijl en werd op 6 september daaropvolgend gedoopt in de Sint-Janskerk. Bij mij zijn nog vijf kinderen van hen bekend, maar dat kunnen er best meer geweest zijn, t.w. Pieternella (geb. ca 1809), Huibertje (geb. ca 1810), Sander (geb. 29 april 1813), Kaatje (geb. 19 mei 1814) en Sander (geb. 25 december 1815). Het gezin woonde in het Klooster op de Raam, tussen de Raam en de Vest. Zo genoemd omdat hier ooit het regulierenconvent heeft gestaan (afgebroken in 1580). In dit buurtje woonden nogal wat pijpmakers en pijpmaaksters. Later in 1831 woonde het gezin aan de Lazarussteeg, ook nabij de Raam maar dan wat noordelijker gelegen, op de plek waar het Lazarus- of leprozenhuis heeft gestaan en in de 20e eeuw het gemeentelijk energie bedrijf.
Haar moeder is overleden voor 1 oktober 1834. Haar vader hertrouwde op 12 oktober 1836 met de pijpmaakster Adriana Nieuwveld. Haar vader moet overleden zijn voor 3 oktober 1849 want toen hertrouwde zijn weduwe met de pijpmakersknecht Willem Brammert, die eerder getrouwd was geweest met Marrigie de Moor en Mijntje Thoen.
De pijpenmakerij was een belangrijke tak van nijverheid in Gouda. De grootste bloei werd bereikt in de 18e eeuw. Op het eind van de 18e eeuw trad echter het verval in. In 1796 werd een lijst van fabriquen en trafiquen opgesteld. Gouda telde toen 160 pijpenfabrieken (wat al de helft minder was als in de bloeiperiode), 55 touw- en lijnbanen, 16 pottenbakkerijen en 14 klerenblekerijen. Daaruit blijkt wel de betekenis van de pijpenmakerij voor Gouda. In de eerste helft van de 18e eeuw zette het verval zich verder voort. Het aantal pijpmakerijen daalde in de periode tot 1816 met 50 tot 110, er waren toen 66 garenspinnerijen en 12 pottenbakkerijen. Maar de malaise zou nog erger worden. In 1842 was het aantal pijpmakerijen tot de helft geslonken vergeleken met de situatie in 1800. Er werd bittere armoede geleden. In die periode werd de naam Gouwenaar als synoniem gezien van bedelaar. In die context kan je het verhaal van Sara de Jong plaatsen.
Dan had Sara nog geluk om kennelijk werk te vinden bij één van de pijpmakers, Goedewaagen, die zich aardig door deze periode heen wist te slaan. Hij verhuisde zijn bedrijf in die periode van de Keizerstraat naar de Gouwe, waar hij drie grachtenpanden kocht, o.a. het Dubbele Kruis en ’t Huys met de treppen. Ook aan de achterzijde (aan de Raam) wist hij zijn bedrijf uit te breiden. Geen onbelangrijke steun dus.’
Sara de Jong wordt 10 december 1830 de Ommerschans binnengebracht vanuit provinciehoofdstad Rotterdam. Zij krijgt in het boek gemerkt F (Drents Archief toegang 0137.01, archief van de Rijkswerkinrichtingen te Veenhuizen en Ommerschans, invnr 425) het bedelaarsnummer 2198.
Haar geloofsovertuiging is ‘gereformeerd’, Sara de Jong is 1 El en 405 streep lang, zij heeft een rond aangezicht, lichtbruin haar en blauwe ogen, een kleine neus, ronde kin en geen bijzondere kenmerken.
De inschrijving loopt door in het boek gemerkt G.
Daar wordt gemeld dat Sara de Jong 26 oktober 1833 wordt ontslagen.
—
18 augustus 2013, Wil Schackmann, met dank aan Jan Lafeber.