februari 1821, eerste planontwikkeling

Het in januari geformuleerde plan met groepjes van tien bedelaars, zie hier, lijkt vooral bedoeld omdat er vanuit de stad Brussel belangstelling is getoond voor het plaatsen van bedelaars op de schans. In de notulen van de vergadering der permanente commissie, invnr 38, wordt op vrijdag 9 februari 1821 genoteerd:

Nog besloten aan Z.K.H. Prins Frederik medetedeelen, de onderhandeling der P.K. met de Regering van Brussel, tot het kontrakteren voor de overname van bedelaars in de Ommerschans, en Hoogstdenzelven te verzoeken om het grondplan van de Ommerschans, aan HunEd. voor een paar dagen te dien einde, wel te willen leenen.

 

Maar er schijnen ook plannen te zijn gepresenteerd aan de landelijke regering, waar niet al te enthousiast op gereageerd is. Op maandag 12 februari 1821 legt de permanente commissie haarfijn aan haar voorzitter prins Frederik uit hoe het zit. Het is niet helemaal te lezen en/of te begrijpen, invnr 352:

Koninklijke Vorst en Heer!

De permanente kommissie heeft ontvangen eene kennisgave van Zijne Excellencie den Minister van Binnenlandsche Zaken, dat het Zijne Majesteit den Koning behaagd heeft, het voorstel der Permanente Kommissie wegens het overnemen van bedelaars uit de bedelaarswerkhuizen, vooralsnog in advys te houden op grond, dat het zijner Majesteit had toegeschenen, dat het voorgestelde ontwerp kostbaar, en in de uitvoering met zwarigheden zoude zijn, en tevens, dat Zijne Majesteit van den Heer Minister van Binnenlandsche Zaken verlangd had, eene nadere voordragt, in hoe verre het raadzaam zoude kunnen zijn, om bedelaars in onderscheidene Provinciën opgevat, in de kolonien der Maatschappij te plaatsen.

De Kommissie is van oordeel, dat haar tweeledig voorstel om namelijk bedelaars voor eenen zekeren tijd, zoo als thans in de bedelaars werkhuizen plaats heeft, in de kolonie te plaatsen, of om die voor altijd te vestigen, aanleiding heeft kunnen geven tot het gevoelen van Zijne Majesteit, dat de voorgestelde inrigting kostbaar was; en zij acht zich verpligt Uwe Koninklijke Hoogheid in bedenking te geven, of van de volgende nadere deduktie van haar voorstel bij Zijne Majesteit voor de Maatschappij niet een voordeelig gebruik zou kunnen worden gemaakt; iets, dat wij te meer hopen daar een juist vergelijk van het kostende der bedelaars, op de wijze verzorgd, zoo als de Kommissie heeft voorgesteld, met hetgeen daaraan thans word geimpondeerd, van invloed zijn kan op de keuze der middelen, om de gewone maatschappij van deze plaag te bevrijden.

De permanente kommissie had dus voorgesteld, dat het Gouvernement, zoo hetzelve verkoos de bedelaars slechts gedurende eenige tijd in de kolonie op te sluiten voor ieder derzelve betaald zouden worden ƒ 70 jaarlijks; zij heeft daarmede bedoeld, dat, indien het gouvernement b.v. voor tweehonderd personen garandeerde, daarvoor niet meer betaald zouden worden dan ƒ 14,000: jaarlijks, en dan niet, als het gouvernement verkoos, na verloop van b.v. zes maanden, deze personen door 200 anderen te doen vervangen, en dus, dat in effekte 400 personen gedurende zes maanden ieder, voor ƒ 14,000: zouden worden verpleegd.

Thans kosten de bedelaarswerkhuizen voor het geheele Rijk, volgens het rapport van Zijne Excellencie den Minister van Binnenlandsche Zaken van 7 (of 1??) juny 1820, jaarlijks ƒ 421,882, en de gezamenlijke bevolking in dezelve bedraagt 2,959 personen; gevolglijk bedragen de onkosten voor ieder derzelve nagenoeg ƒ 140:- per hoofd, dat is het dubbel der som, welke de Maatschappij verlangd heeft;

en vergelijkt men het gevraagde met de uitgavem van Noord-Holland alleen, waar de onkosten van ieder persoon ƒ 170:- bedraagt, dan is ons voorstel nog ogelijk voordeeliger.

Weliswaar van de uitgaven der bedelaars werkhuizenzoude behooren te worden afgetrokken, hetgene de bedelaars in dezelve verdienen; dan die som is ten uiterste gering, en bedraagt, volgens het meergenoemd rapport, de dotatien daaronder begrepen, voor alle werkhuizen slechts ƒ 58,329:-, dus, met de dotatien, naauwelijks ƒ 20:- per hoofd; deze van de uitgaven van ƒ 140:- afgetrokken, laten dan nog het bedrag van ƒ 120:- en in dat geval, zoude de som gevraagd door de Maatschappij, nog staan tot die, welke thans aangewend wordt, als 7 tot 12;

(hier een moeilijk leesbaar, maar volgens mij niet zo belangrijk verhaal dat niet getranscribeerd is)

Dan, de permanente kommissie, overtuigd voor een korten tijd niet geheel aan het oogmerk voldoet, had gemeend daarbij een tweede te moeten voegen, om namelijk deze menschen duurzaam te vestigen; zij had daarvoor verlangd om na het eerste jaar eene garantie van ƒ 37:- per hoofd, gedurende den tijd van 15 jaren; vier aan vier zoude dezelven dan (onleesbaar stukje ?? ingevoegd) bij een behoeftig huisgezin gevoegd zijn, doch dan ook zou aan het gouvernement, volgens het 35 artikel onzer grondwet, na dat tijdsverloop, de hoeve en het huis toebehooren bestaande voor de bedelaars uit zes morgen gronds, en de woning benevens het vee, welke alles op ƒ 2500:- te schatten het gouvernement (onleesbaar stukje ?? ingevoegd) in eigendom zoude verkregen hebben.