Evert Libbes van der Woude, employé

Evert Libbes van der Woude is vanaf maart 1823 wijkmeester in Ommerschans-buiten.

Besluit dd 15 maart 1823 van de Permanente Commissie (Drents Archief, toegang 0186, invnr 960):

De Perm. Komm. overwogen hebbende de voordragt van den Heer Direkteur der kolonien van den 8 dezer maand, omtrent het ontslag, de definitieve aanstelling, bevordering en verplaatsing van eenige koloniale geemployeerden:
– Tot wijkmeesters worde definitivelijk aangesteld, als: in kol. N5 Evert van der Woude sedert eenige tijd als opziener geëmployeerd geweest en wel (…) op het wekelijksch salaris van ƒ2,50 in geld en ƒ2,70 in verstrekkingen.

Evert Libbes van der Woude wordt vermeld op folio 25 van het personeelsregister 1828-1834 (Drents Archief, toegang 0186, invnr 997). Volgens die inschrijving is hij geboren op 5 juni 1796. is hij afkomstig uit ‘De Knip in Vriesland’, oftewel De Knijpe in Friesland, en is zijn geloofsovertuiging ‘hervormd’. Hij komt aan op 19 maart 1823 en volgens dit register verdient hij f 5,– per week.

Hij komt ook voor op folio 42 van het personeelsregister 1834-1859, invnr 998. Daar verdient hij f 6,- per week.

Evert Libbes van der Woude is getrouwd met Albertje Sjerpes van der Meulen, geboren op 20-06-1797.

Ze komen op de schans met twee kinderen:
– Libbe Everts van der Woude, geboren op 01-11-1819; hij gaat met ontslag 1 december 1849; in 1859 zal hij vanuit Avereest worden aangenomen als klompenmakersbaas te Veenhuizen 2.
– Grietje van der Woude, geboren op 05-10-1822; zij overlijdt 28 november 1843.

Op de schans komen daar nog bij:
– Albert van der Woude, geboren op 19-03-1825; hij overlijdt 21-10-1829.
– Aaltje van der Woude, geboren op 15-12-1827; zij gaat met ontslag 1 mei 1848.
– Hiltje van der Woude, geboren op 17-05-1830; zij gaat met ontslag 24 april 1850.
– Trijntje van der Woude, geboren op 18-08-1833; zij gaat met ontslag 1 september 1857.
– Albertje van der Woude, geboren op 21-09-1836; zij overlijdt, net als Grietje, 28 november 1843.
– Jeltje van der Woude, geboren op 08-12-1840; zij overlijdt twee dagen na Grietje en Albertje, op 30 november 1843.

Bij het gezin worden de vaders van beide echtelieden opgenomen:
– Libbe Hendriks van der Woude, geboren 06-12-1763, opgenomen 01-04-1830, vertrokken 18-08-1832, weer opgenomen 04-02-1839; hij overlijdt 22 mei 1847.
– Sjerp van der Meulen, geboren 13-01-1761, hij wordt 18-08-1832 opgenomen; hij overlijdt 11 mei 1855.

NB: vreemd is dat de ene ouder aankomt als de ander vertrekt, ik sluit niet uit dat hier een administratief foutje gemaakt is,

Bij een brief dd 28 november 1825 van directeur Visser aan de Permanente Commissie (Drents Archief, toegang 0186, invnr 76) zit een mede door Van der Woude opgesteld proces verbaal:

Van de Heer Adjunkt Direkteur Harloff heb ik ontvangen nevensgaand stuk, houdende beschuldigingen door den onder Dir. en wijkmeester van kol. N5 tegen den hoevenaar Bakema en deszelfs vrouw, als zich te hebben schuldig gemaakt aan verregaande neglisentie in de uitvoe­ring zijner pligten, veront­achtzamen der hun aanvertrouwde goederen en brutaliteit tegen gen. ambte­naren hunne superieuren:

Bijgevoegd proces-verbaal: Op heden den drieentwintigste november des jaars eendui­zendachthonder­denvijfentwintig hebben wij S. Bosscha onderdi­rekteur en E. van der Woude wijkmeester bij kolonie N5 bevonden
Dat ten huize en hoeve N13, bewoond door den bouwman IJ. Bakema de aardappelen ongedekt en voor alle weder bloot stonden, hier over genoemde Bakema onderhouden hebbende heeft hij gezegd zulks niet geweten te hebben en dat hij de aardappelen had laten dekken zonder daarna gezien te hebben.
Alverder hebben wij ondergetekende bevonden dat op gemelde hoeve het hooi rondom de hooimiet verslingerd en in de modder getrapt was en de koeijen voor de helft hooi voor, om half twee uren des middags en overigens slingerde het hooi over de gansche deel zelfs met zoo eene ongeregeldheid dat zulks geen mensch met billijkheid konde aanschouwen zonder zijn misnoegen te kennen te geven.
Zoo hebben wij dan ook den genoemde Bakema zijne huisvrouw hierover onderhouden en hebben tot antwoord bekomen (Ik zal voor de bliksem Mijnheer Visser wel spreken) niets dan brutale uitdrukkingen. Zoo hebben wij haar bij den arm genomen om haar de fout aan te tonen, dan genoemde vrouw heeft niet opgehouden met brutaliseeren; zoo hebben wij Bakema bij of op het land zijnde daar van geinformeerd doch heeft hier op niet geantwoord.
Eindelijk hebben wij aan Bakema heden en ook vroeger gezegd dat hij dorsers moest nemen, uithoofde hij geen enkelde Bos stroo voor zijn vee te voederen had, doch hebben van hem tot antwoord bekomen dat wij hem dorsers zouden geven of brengen.
Het bovengemelde naar waarheid opgemaakt zijnde verzoeken wij dit hier in volgens de bestaande reglementen der Maatschappij van Weldadig­heid mag worden gehandeld.
Ommerschans den 23 november 1825
J. Bosscha
E. van der Woude

Er is een aantekening dat hij ook voorkomt in het boek van Albert Piel dat op de site van de historische vereniging Avereest staat.