G. Lipholt. employé

G. Lipholt is van september 1822 tot juli 1823 geneesheer op de Ommerschans.

Hij wordt met naam genoemd in De bedelaarskolonie blz 94-95, 128, 142, 146, 166, 184-185.

Hij staat op een door adjunct-directeur voor de administratie Falck gemaakte lijstje als 52 jaar.

Op 30 januari 1823 wordt hij officieel aangesteld, zie hier:

Besluit der Permanente Kommissie wegens de definitieve aanstelling van ambtenaren in de kolonie de Ommerschans en bepaling van het vast trakte­ment an alle dezelve, van den 30 january 1823.
G. Liphold tot chirurgijn binnen de Ommerschans, op een traktement van ƒ3- ’s weeks en ƒ2,70 aan verstrekkingen.

Op 3 juni 1823, als de kritiek vanuit de provincie Overijssel al bijna onhoudbaar is, schrijft Johannes van den Bosch aan de Permanente Commissie, invnr 65, zie hier:

De doctor die wij thans in het gestigt hebben heeft geen examen afgelegt, maar is anders een geschikt man, die zeer weinig onkosten maakt. Met een ander komen wij zeker niet half zo verre en kost drie maal meer. Het geneeskundig bestuur der provintie Overijssel vervolgd hem en zal hem den practijk verbieden. Zou het mogelijk zij hem wijkmeester te maken, voorlopen­de gevallen te houden. Proforma zou men dan doctor Schuurman de opperdi­rectie in de Schans kunnen opdragen, anders zal het ons handen vol geld kosten, en wij zullen slegt gediend zijn.

Op 4 juli 1823 schrijft de gouverneur van Overijssel aan de Permanente Commissie, invnr 66:

UWEd Gestrenges gelieven uit de hierbijgevoegde kopiële missive van de provintiale kommissie van genees­kundig onderzoek en toevoorzigt in Overijs­sel, aan mij geadres­seerd te verneemen, de bedenkingen daarin vervat, nopens de geneeskundinge hulp van zekere Lipholt, in de kolonie de Ommer­schans, de geneeskunst uitteoe­fenen.

De stalen van s’mans onkunde in de behandeling van zieke personen in de missive voornoemd aangevoerd, zijn mij te klaar en te duidelijk voorge­komen, dan dat ik UWEdGestr: attentie op dit gewigtig onderwerp niet zoude vestigen, en voorziening verzoeken in het lot van zoo veele ongelukki­ge kolonisten, behalve dat het ook voor de provincie van opmerkelijk belang is, verzekerd te worden, dat door bekwame geneeskundige hulp en toevoor­zigt alle aanstekende ziekten, die zich in zodanig gesticht mogten openbaar­en, bijtijds gestuit, en de verspreiding daarvan worde voorgekomen.

 

Bijgevoegd is de brief van de geneeskundige commissie:

Wij nemen de vrijheid ter kennisse van UWExcellentie te bren­gen, dat wij vernomen hebben dat onder Ommen in de veenen, en environs, zich perso­nen ophielden, en inzonderheid in de Ommerschans iemand aangesteld was, de genees- en heelkunde uitoefenende, zonder op de lijst der gewettigde konstoefenaren in deeze provincie te staan ofte daartoe eenigzints bevoegd te zijn, wij daarover ons geadresseerd hebben aan den Heer Burgemeester van Ommen, en den Schout van Avereest, en daarop ten antwoord hebben bekomen, dat ja, in de colonie Ommer­schans zich werkelijk een persoon bevond, met name Lipholt zijnde een voormalig chirrugijn, dien aldaar mede den post van opziener over 2 zalen waarnam.

Wij hadden plan ons over dien ornregelmatigen en onbevoegde practicus aan UWExcell. te adresseren, of wel hem opteroepen om ons de bewijzen van zijne bevoegd­heid, of op een of ander wijze zijne kunde en geschiktheid daartoe aanteto­nen, dan er deed zich eene gelegendheid op, die den president onzer kommissie, in eene andere betrekking, in staat stelde, om ooggetuige te zijn, zoo van de behan­deling der zieken in de Ommerschans, als van de bewijzen van den persoon van voornoemde Lipholt zelve, en het is over inzonderheid, dat wij de aandagt van UExcell. een oogenblik wenschten bezig te houden.

Voornoemde Lipholt namelijk, hoe zeer hij een zeer geschikt sujet zijn kan tot opziener van twee zalen van zodanige inrichting, zelfs op eene ziekenzaal, misschien nog meer geschikt dan eenig ander opzigter of oppas­ser is, heeft echter geene de minste geschiktheid om zieken als geneesheer te behandelen, en onzen president heeft in de korte tijd dat hij aldaar vertoeft heeft, zich zodanig overtuigd, van s’mans onbekwaamheid in dat vak, dat het tegen de menschheid zoude schreeuwen, de bevolking van omtrent duizend zielen, die men toch in veele opzigten als reeds ongelukkig genoeg beschou­wen mag, aan de genees- heel- of misschien ook verloskundigen hulp van zodanig iemand toe te vertrouwen.

Om UWExcell. daarvan een staaltje optenoemen, behalven dan nog de weinige bewijzen zijner bevoegdheid tot eenig practijk oefening, die hij kon bijbrengen, en welk alleen daarin bestond, dat hij een attest had, dat hij gedurende 9 maanden bij een chirurgijn was knecht geweest, en zich die tijd wel had gedragen, diene het volgende:

Verscheiden menschen aldaar aan intermitterende koortzen leggen­de, wierd hem gevraagd wat hij aan die menschen gaf, en welke geneesmid­delen zij gebruikten? en het antwoord was, de veertigderley kruiden; op de vraag welke kruiden dit waren, antwoorde hij: van alles; of hij niet wist welke? Zeide hij, daar zijn ook papavers onder, het is van alles, van alles. Eenige lagen aan diarhëen en waren zwak, deeze had hij bloot schapen vet gege­ven, en tot nu toe anders niet; hij had ook geen voorraad van medicamenten, kina had hij niet, behalven Lig: Hofmanni wierden eenige weinige sommige geheel onnodige geneesmiddelen – als bij voorbeeld rozemarijn oly – opge­noemd.

De president vond ook een man leggen die hevige koortsen had, benaauwde ademhaling, klagende over pijn in de borst, en ledematen, die reeds 2 dagen op de ziekenzaal geweest was, maar die nog geene genees­middelen had, en aan welke nog niets was geappliceert, hij ordoneerde hem het nodige en na de behandeling van nog ander zieken vragende, kreeg hij tot antwoord, die gebruiken de veertigderley kruiden ook.

Verscheide zieken aan intermitterende koortsen en diarhëen leggen­de, die reeds lang geduurd hadden waren zeer vermagerd, en zwak, sommi­ge hadden geen medicijnen, bij anderen stond eenig vogt in een aarde potje – niet in flesjes – waarin een lepel stond, hetwelk zij zeiden, dat medicijnen waren, die den doctor hen gegeven had; het was zonder reuk, de kleur geleek wel na eene oplossing van honing en water; een oud man lag in zijne krib, oogenschijnlijk dood, er was geene pols meer te voelen, en is zeker eenige oogenblikken daarna overleden, men kon er niets meer in krijgen, zijn drankje dat daar ook in een aarden gifje stond, geleek veel op de vorigen, en gaf niets opwekkende te kennen. Wat het echter was is vergeten te vragen, want Lipholt was op de ziekenzaal toen niet tegenwoordig, de bovengemelde conversatie is daarna voorgevallen.

In een woord, Mijnheer de Gouverneur er was geen geneeskundige hulp, en om deeze redenen vinden wij het noodzakelijk, en zelfs plichtmatig dat wij UWExcell. ernstig verzoeken, door den veel vermogenden invloed van UWExcell. bij de Permanente Commissie van Weldadigheid, te bewerken, dat er in die colonie van de Ommerschans, een bekwaam genees- en heelkundi­ge wordt beroepen, op een sortabel tractemant van 5 of 600 guldens, en vrije woning, het zij een med: chir: et obstetr: doct: of een bekwaam heelmeester ten platte lande – dat is zodanig iemand die blijken van kunde gegeven heeft, en geadmitteerd is tot de in en uitwendige practijk – en die tevens vroed­meester is.

Zodanige man kon in den omtrek nog wel eenige privaat practijk hebben – want er is in de veenen, en omliggende boerschappen geene geneeskundige hulp. Hij moest daarenboven zijne eigene apotheek hebben, – die als ander apotheken aan visitatie onderhevig was – en zijne geneesmid­delen ten naasten prijze en ter tauxatie en des noods moderatie der commis­sie, voor rekening der colonie aan de colonisten afleveren.

En zoo kan het een en ander aan een kundig mensch een redelijk bestaan opleveren, en de geneeskunidge dienst van dit belangrijk instituut, alzoo duurzaam, verzeker worden, daar het toch van het hoogste aanbelang is, dat ook op de meest zorgvuldige wijze voor de gezondheid en leven van die colonisten gezorgd worde.

Daarmee valt het doek voor Lipholt. Ergens eind juli 1823 verlaat hij de schans.

Verder is er niets over hem bekend. Alleen komt een zoon van hem voor in gemeentearchief Avereest, Excerpten en trefwoorden ingekomen en uitgaande stukken gemeente Avereest, archiefdeel 1818-1921:
18520219 Politie. Onderzoek nationaliteit van Jan Frederik Lipholt, gedetineerd te Hoorn, met opgave, dat diens vader vroeger geneesheer aan de Ommerschans geweest is.