Harmen Drees, employé

Er is een notitie, waarvan ik niet weet waar die vandaan komt, dat hij tevoren commissionair van Rotterdamse vlees was.

Een andere notitie luidt dat er een aanstellingsbrief verzonden is op 10 september 1822

De rest is beter gedocumenteerd:

Uit een brief dd 28 november 1822 van Johannes vd Bosch aan W.A. Oc­kerse (Drents Archief, toegang 0186, invnr 63):

Zo het met het verlangen der Kommissie strookt dan kan de man waar van in uwe laatste gewag gemaakt word even als van Konte­ren(?) naar de Ommer­schans gezonden worden.

Uit het bijschrift blijkt dat het gaat om Harmen Drees die als opziener is aangesteld.

Uit een brief dd 22 december 1822 van directeur Visser aan de Permanente Commissie (Drents Archief, toegang 0186, invnr 63):

Ook is nog aangekomen de persoon van Drees, door de Perm. Kommissie tot opziener eener zaal aangewezen.

Op 4 januari 1823 meldt vervangend directeur Falck aan de Permanente Commis­sie (Drents Archief, toegang 0186, invnr 64):

Dat de onderofficier H. Drees reeds werkelijk in de Ommer­schans is aangekomen, en in functie gesteld …

Besluit dd 30 januari 1823 van de Permanente Commissie (Drents Archief, toegang 0186, invnr 960), waarbij:
de traktementen en verstrekkingen van de reeds aangestel­de geemployeerden aldaar definitevelijk worden bepaald als volgt: de opzie­ners van zalen in het etablissement aldaar G. Riemst, G. van Kooten en H. Drees een wekelijksch trakt. van ƒ2,50 aan geld en ƒ2,70 aan verstrekkingen.

Uit een brief dd 12 maart 1823 van Johannes van den Bosch aan de Permanente Commissie (Drents Archief, toegang 0186, invnr 64):

Van Konteren echter en Dresom hebben aanspooring nodig gehad en die ontvan­gen.

Het is mij niet bekend wanneer Drees verdwijnt, in latere personeelsoverzichten komt hij niet meer voor.