Ik heb van de onderstaande archiefstukken ook een verhaaltje gemaakt, zie hier.
—
Karel Rode wordt 16 augustus 1824 de Ommerschans binnengebracht door de stad Utrecht. Hij krijgt op folio 317 van het boek gemerkt A (Drents Archief, toegang 0137.01, archief van de Rijkswerkinrichtingen te Veenhuizen en Ommerschans, invnr 422) het bedelaarsnummer 50.
Volgens die inschrijving is hij geboren 25 mei 1807 te Amsterdam, als zoon van Georg Wilhelm Rode en Louisa Westphaal, en heeft hij het laatst gewoond in Utrecht. Karel Rode is vijf voet, vier duim en twee streep lang, hij heeft een smal aangezicht en een hoog voorhoofd, blauwe ogen, een ‘weinig spitse’ kin, blond haar en geen bijzondere kenmerken.
—
Enkele maanden later komt zijn moeder in actie. En hoe! Ze schrijft 16 november 1824 aan de Permanente Commissie (Drents Archief, toegang 0186, invnr 71):
Met een bedroeft moederhart wendt ik mij tot UWE Heeren, alsoo mijn zoon Carel Frederik Julius Rhode oud 17 en een ½ jaar door een misstap sejn patroon en mej voor eenigen tejt verlaten, en geen ander uitsigt hebbende zig aan de colonie te Ommerschans heeft aangegeven en dewijl hij als toen ook geen moed genoeg had om sig weeder tot mij te wenden, ik al dien tejt in t onseeker over zejn toestan, leeven of dood in kommer ben gedompeld geweest, doch na aldaar de hem ongewone arbejd aan zejn jong en swak gestel verrigt te hebben, ziek geworden sejnde, heeft hem zejn verkeerd gedrag aangaande mej en sejn patroon al swaarder en swaarder op het hart gewogen en hem aangespoord mej kennis van zejn verbleif te geven, sejn innig leedweesen te betuigen over zejn slegte handelswejs, en de vergiffenis van mijn en sejn patroon af te smeeken, daar bej met alle ootmoed versoekende onder de heligste belofte van betering dat ik tog mijn moeder hart niet van hem soude aftrekken, en mej sejner ontfermen en wenden mejne poging aan om hem weder zejn ontslag van de colonie te doen verkreigen.
WelEdl: Heeren u mejne toestand in deesen te beschrejven, mej niet moglejk en daar ik verseekert ben met menschenvrinde te handelen is zulks ook overbodig, de wejl UWEl: zuls zelve zult gevoelen, ik zal mej dus slecht bej mejn nedrige beede bepalen om voor mejn soon als jongeling van nog geen 18 jaaren, aan verlejding bloot gestaan geweest, uw medelejden en vergeving interoepen, met ootmoedig versoek mej t ontslag voor denselve mejn soon te schenken en daardoor aan mej bedroefden vrouwe, haar eenig kind, dat naa deese lering nog eens haar steun kan worden weder te geven.
In gunstige verwagting ben ik met een geprangd hardt
UWEl Heeren
UWEld: ootmoedige dienaresse
de weduwe L. Rhode
mejne adresse
de wed. L. Rhode
agter de nieuwe kerk in het blauwe erf
in N.9 Amsterdam
—
Vermoedelijk heeft men haar geantwoord dat een officieel rekwest noodzakelijk is, want dat komt al snel. Op 26 januari 1825 schrijft de Administrateur van het armenwezen aan de Permanente Commissie (Drents Archief, toegang 0186, invnr 72):
Ik heb de eer UWE hier nevens te zenden; en request van de wed. L. Rhode, te Amsterdam om ontslag van haren, in de Ommerschans opgenomene zoon, en zulks begeleid van een berigt daarop bij den Gouverneur van Noord Holland ingewonnen; verzoekende ik UWE mij derzelver consideratien omtrend deze zaak te willen mede deelen.
—
Daarop antwoordt de Permanente Commissie dd 26 februari 1825
(Drents Archief, toegang 0186, invnr 356):
Karel Frederik Julius Rhode is als gewoon bedelaar den 16 augustus 1824 uit de stad Utrecht in het bedelaars etablissement aan de Ommerschans aangebragt en opgenomen en heeft hij zich alzoo niet vrijwillig aan het bed. etablissement aangegeven, gelijk zulks in het rekwest van de wed. L. Rhode wordt opgegeven.
Ofschoon hij op de stamlijst door den Heer Gouvn. van de provincie Utrecht in do. 5 aug. 1824 opgemaakt, vermeld wordt onder den naam van Karel Rode, oud 17 jaren, te Amsterdam geboren, van beroep matroos, en als van den ouderdom van 4 jaren af tot kort vóór zijne opzending in de Oostindiën geweest te zijn, en deze renseignementen alzoo niet strooken met die door de rekwestrante zijne moeder en door den Heer Gouverneur van Noordholland bij deszelfs rapport opgegeven; is het ons echter voorgekomen, dat Kare Rode dezelfde is, waarvoor zijne moeder ontslag verzocht.
Karel Rode is stil van gedrag, doch zwak en ziekelijk, waardoor hij zich meest en ook werkelijk nog in de ziekenzaal bevindt.
Alhoewel hij nog geen vol jaar in het etablissement geweest is, en uit dien hoofde het dadelijk ontslag aan die jongeling nog niet kan worden gegeven, zoo vinden wij echter geene zwarigheid om dien kolonist te brengen op de in dit voorjaar aan UwHEdG. intezenden voordragt tot het gewoon jaarlijksch ontslag van kolonisten uit het gesticht, in dezen zomer, als wanneer hij één jaar aldaar zal zijn geweest.
—
De uitslag is positief. Op 8 maart 1825 schrijft de Administrateur van het Armenwezen aan de Permanente Commissie (Drents Archief, toegang 0186, invnr 72):
Om antwoord op UWED missive van den 26 february 1825 No. 1027, verzoek ik UWED den daarbij vermelden colonist Rhode te begrijpen in derzelver eerlang te doene voordragt tot het verleenen van ontslag eeniger der in de Ommerschans opgenomene personen.
–
Maar het gaat de moeder niet snel genoeg. Op 1 september 1825 meldt de weduwe Rhode zich weer bij de Permanente Commissie (Drents Archief, toegang 0186, invnr 75):
Met een bedroeft moeder hart wend ik mij tot UwelEdle Heeren, da mejn soon Carel T:Gs Rhode, nu een volslagen jaar op de colonie te Ommerschans is geweest, en da hij nu in sejn vorige plaas bij sejn patroon, de Heer Weddepohl apoteeker op de Oude Turfmaarkt ken weeder geplaast worden, soo was mejne needrigste beede, mij tog het ontslag voor mijne eenigste kind weeder te schenken dat hij door den tejt nog een nuttig mens in de maatchappei ken worden, om na deeze leering nog eens mejn steun ken sejn, inleggende brief is mij van den Heer Dierekteur toe gesonden, nu heeft mej de Weledele Heer van Meurs geraaden om mej aan uweledele Heeren te vervoegen en deesen inleggenden brief meede in te sleuiten, verzoeke nogmaals seer vrindelijk het ontslag voor mejn soon aan mejn toe te senden, in gunstige verwagting ben ik met een geprangd hardt,
Weledele Heeren
Uweledel Heeren ootmoedige dienaresse
De wed: L. Rhode
Addresse
Aan de wed: Rhode in de Lauwerierdwarsstraat tusschen de Tweede Rosendwarstraat en Lauwerierstraat
N 42 naast spekslager.
—
NB: De door haar genoemde Van Meurs is de voorzitter van de subcommissie van Weldadigheid Amsterdam.
Door haar bijgevoegd is de brief van Harloff, gedateerd Ommerschans den 22 augst. 1825:
In antwoord op Ued schrijven van den 11 dezer (welks inleggende missive aan Karel Rhode is overhandigd) heb ik de er het volgende te berigten.
Dat het mij volstrekt onmooglijk is, om uwen zoon, zonder bij mij ontvangen aanschrijving, te kunnen of mogen ontslaan en Ued hiertoe zich zal moeten wenden bij den Heer Minister van binnenlandsche zaken etc: met verzoek en opgave der redenen welke tot dit verzoek aanleiding geven, waarna ik vervolgens niet twijffel of Z.Exc. zal daarover gunstig appointeeren.
Wat betreft het zenden van kleedingstukken voor uwen zoon zoude ik in uwen plaats zijnde, althans zoo lang uitstellen, tot dat er zeekerheid voor zijne vrijstelling bij Ued was ingekomen, doordien hij als kolonist geene vreemde kleederen vermag te dragen.
Overigens kan ik omtrent het gedrag van Karel Rhode gunstig melding maken, geplaatst in de apotheek onder de orders van den chirurgijn voldoet hij volgens getuigenis van dien Heer, daarin bijzonder wel, en is dus ook hier nog in de gelegenheid om in zijn vak meerder kundigheid optezamelen.
–
Al met al werkt het toch wel. Karel Rode of Carel Frederik Julius Rhode wordt 8 september 1825 ontslagen.
24 augustus 2013, Wil Schackmann