Maria Moses, bedelaar

Maria Moses behoort tot de groep die zondag 12 oktober 1823 vanuit Amsterdam door commissaris Sepp op de Ommerschans wordt binnengebracht en die genoemd wordt in De bedelaarskolonie blz 201-202. Er is een lijst met alle deelnemers aan dat transport.

Maria Moses krijgt in het boek gemerkt A (Drents Archief toegang 0137.01, archief van de Rijkswerkinrichtingen te Veenhuizen en Ommerschans, invnr 422) het bedelaarsnummer 1163.

Volgens die inschrijving is zij geboren 6 juli 1789 te ’s Gravenhage, als dochter van Abraham Mozes en Sara Mark, en heeft zij het laatst gewoond in hetzelfde ’s Gravenhage. Maria Mozes is vijf voet lang, zij heeft een smal aangezicht en een plat voorhoofd, blauwe ogen, een grote mond, ronde kin, blond haar en geen bijzondere kenmerken.

Ene J. Waterboers vraagt om haar vrijlating dd 24 april 1824 (Drents Archief, toegang 0186, invnr 69):

Eedle Heer!

met vele onderdanige ootmoedig­heid nemen zig de ondergetekende de vrijheid hare belangen aan Zijn Wel E voor te dragen.

Dan is hun bede om gratie van ontslag te verzoeken voor de persoon genaamd Mietje Moses reeds te oome Schans in ’t huis van Welda­digheid geconfineert, is jegens over treding van de wet der bedellarij; waar bij ook de ondergetekende zig verbonden om haar, zoo spoedig door U Wel E heer haar ontslag zal bewil­ligd zijn, met wat koopmanschap te adsisteren om van de bedelstok bevrijd te zijn.

Dus hopen wij dat de ongelukkige gevangene met Zijn Wel Eedeles protectie flateren moge dan na vele malen excuse voor onze genomene vrijheid van Zijn E afgesmeekt te hebben.

Hebben wij de eere, met alle gehoorzame gefectieneerde achting te zijn,

Zijn Wel Edeles onderdanig geöbtineerde dienaaren

J. Waterboers

woont op de gevulde gracht naast de Joodsche kerk in ’t logement: de Held Blucher

Dit is een van de weinige rekwesten die zijn teruggevonden in het archief van de Maatschappij. Normaliter worden die teruggezonden naar het ministerie van Binnenlandse Zaken waar ze ook aan gericht waren.

Dit verzoekschrift zal aan de Maatschappij gericht zijn en daarom niet in behandeling genomen, want alleen het ministerie kan beslissen over vrijlating van bedelaars. Ik neem aan dat dat aan de afzender is medegedeeld en die het daarna probeert via de geëigende kanalen.

Dat komt dan weer voor advies bij de permanente commissie en die schrijft dd 5 januari 1825 aan de Administrateur van het Armwezen (Drents Archief, toegang 0186, invnr 356):

Wij hebben op den 24 dec. ll, de eer gehad wel te ontvangen UwHEdG. missive van den 21 te voren N6, ten geleide van een rekwest van J. Water­boers te ’s Gravenhage, verzoekende om het ontslag uit de Ommer­schans van zekere Mietje Mozes, verzeld van een daarop ingewonnen berigt des Heeren Gouv. van Zuidholland; ten fine van mededeeling onzer konside­ratiën omtrent dat verzoek.

Ter voldoening aan UwHEdG. verzoeken, meenen wij UwHEdG. met terugzending der verm. stukken, te moeten te kennen geven, dat wij ons volkomen kunnen vereenigen met het door den Heer Gouverneur uitgebragt advys, strekkende om het verzoek ten behoeve van gemelde Mietje Mozes, om de bij het rapport opgegevene redenen, te deklineren.

 

Dus er komt geen ontslag en de inschrijving van Maria Mozes loopt door in het boek F, maar dat heb ik niet nagekeken.