Maria Moor, bedelaar

Maria Moor wordt met naam genoemd in De bedelaarskolonie blz 211.

Maria Moor behoort tot de vrouwen in het provinciaal werkhuis te Hoorn, die door kapitein Hoff worden geselecteerd en daarna door hem over de Zuiderzee naar de Ommerschans worden gebracht, waar ze 10 oktober 1822 aankomen. Er is een lijst van alle deelnemers aan dat transport.

Maria Moor wordt in het ‘boek gemerkt A’ ingeschreven onder bedelaarsnummer 38. Volgens die inschrijving is zij geboren 1 november 1804 te Monster als dochter van Jan Moor en Pieternella Emmiks en heeft zij het laatst gewoond te Monster. Zij heeft een lang aangezicht, breed voorhoofd, bruin haar, blauwe ogen, spitse kin en als bijzonder kenmerk ´ziek hoofd´.

Zij deserteert 16 april 1823.

Te Amsterdam wordt zij weer gegrepen en daarna komt zij voor in een brief van commissaris Sepp aan de Permanente Com­missie dd 26 september 1823 (Drents Archief, toegang 0186, invnr 66, uit welke brief stukjes worden geciteerd in De bedelaarskolonie blz 201:

De personen die door mij als deserteur en desertrices uit de koloniën van de Maat­schappij zijn aangehouden, zouden nu weldra vervoerd worden, om dan te gelijk bij die gelegenheid terug te nemen, de zoodanige welke daartoe gedestineerd zijn;
vooraf ech­ter vind ik mij in gemoede verpligt Uw WelEd te verzoeken, dat het bestuur der Maatschap­pij, dat is de Perman. Komm. gelieft te beve­len, dat met betrekking tot de anders noodza­kelijke kastijding, in dezen eene bijzondere exceptie plaats vinden, en alleen mag wor­den toegediend aan de twee bovenste van de lijst aan den voet dezes vermeld.

Deze twee aangehaalden hebben zulks, vooral de bo­venste, zeer nadrukke­lijke verdiend, terwijl de overigen, meer vrijwillig naar de Ommers. verzonden, gedwee en stil, met gehoorzaam­heid en onderwer­ping, zich naar hunne lots­bedeeling beloven te zullen inschikken en voegen.

Mag ik UW WelEd tevens vriendelijk verzoeken, mij wel te willen opgeven: of niet de prijsbepaling voor het transporteren van deserteurs en desertrices is vastgesteld op 50 cents, voor ieder uur afstand, behalve een premie van drie gulden voor elk persoon, en of niet die afstand bij zomer en winter, te water en te land bepaald is op 36 uur?

De namen der deserteurs en desertrices zijn:
Alexander Kruid (word door kastijding goed)
Joh. Leon v.d. Burgh (reeds driemaal gede­serteerd)

Deze zeven worden ter verkrijging van gracie aanbevolen:
Elisabeth Kuultjes
Johanna Margaretha Kap
Jan Daniels
Maria Moor
Maria Mak
Cornelis Kaarting
Johanna Wimmens

Sepp maakt er nogal een rommeltje van. Joh. Leon v.d. Burgh en Maria Mak kan ik in de inschrijfregisters nergens vinden, die zijn volgens mij nog nooit in de Ommerschans geweest dus die kunnen ook nooit gedeserteerd zijn. Ze zullen ook niet bij de mensen zitten die Sepp kort daarop naar de schans brengt.
De andere zeven wel, maar met Kuultjes bedoelt hij Keultjes, met Jan Daniels bedoelt hij Johan Daniel Entiaan, Kaarting moet zijn Kersting en Weimans moet zijn Wimmers. Voor de rest klopt het wel.

Maria Moor komt de Ommerschans weer binnen met de groep die zondag 12 oktober 1823 vanuit Amsterdam door commissaris Sepp op de Ommerschans wordt binnengebracht. Er is een lijst met alle deelnemers aan dat transport.

Maria Moor krijgt dan in het boek gemerkt A het bedelaarsnummer 1200. Ze deserteert opnieuw 3 december 1823 en blijkbaar is ze dan niet meer te pakken te krijgen.

8 augustus 2013, Wil Schackmann