Charlotte Maertens, bedelaar

Ik heb van onderstaande stukken over Charlotte Maertens ook een kort verhaaltje gemaakt, zie hier.

In de correspondentie komt de naam Maertens ook voor als Maartens en Martens.

Charlotte Maertens wordt 3 juni 1823 de Ommerschans binnengebracht door ‘de regering van Gend’. Zij krijgt in het boek gemerkt A (Drents Archief toegang 0137.01, archief van de Rijkswerkinrichtingen te Veenhuizen en Ommerschans, invnr 422) het bedelaarsnummer 835.

Blijkbaar is Charlotte Maertens een deel van de route, namelijk van Wijhe tot Heino, vervoerd door de ‘ ambtsdienaar’ van Wijhe, want die reclameert de kosten daarvan bij de gemeente Ommen, die voor het laatste stukje zorg heeft gedragen.

Uit een brief van de schout van Wijhe dd 31 oktober 1823 aan de Ed Achtbare Heer President-Burgemeester van de stad Ommen (gemeentearchief Ommen, ingekomen stukken 1823-1824):

Wijhe, 31 oktober 1823
Mij omtrend de betaling van onderscheidene door de ambtsdienaar dezer gemeente gedane transporten van naar de Ommerschans bestemde bedelaars aan de Heer Direkteur dier colonie hebbende geadresseerd, is mij door zijn Ed onderrigt, dat de penningen voor het geheele transport door hem aan de politie-bediende van Ommen waren uitbetaald.
Ik neem dus de vrijheid UEd achtbare’s tusschenkomst te verzoeken, teneinde de transportkosten van hier tot Heino, zijnde een distantie van twee uren, ten bedrage van vier guldens voor de hier onder staande transporten, aan de ambtsdienaar brenger dezes mogen worden gerestitueerd, terwijl ik mij ten allen tijde ter wederdienst aanbiede, en mij met hoogachting noeme
De schout van Wijhe

datum van de gedane transporten:
1822 29 december – Jan van der Wal
1823 31 May – Johannes de Lange
1823 2 juny – Charlotte Maartens
1823 6 juny – Ida de Jong

Maar blijkbaar is het niet de bedoeling dat ze op de schans komt. Een notitie in het brievenboek (Drents Archief, toegang 0186, invnr 20) meldt dd 23 augustus 1823: burgemeester en schepenen van Gend, Verzoeken de terugzending van C. Maartens uit de O-Schans en opgave van haar onderstandsdomicilie.

Dat wordt door de Permanente Commissie doorgegeven aan de directie ter plaatse, maar een andere notitie in hetzelfde brievenboek dd 29 september 1823 meldt: directeur der koln, (…) Meldt de bedelares Martens, om ziekte, nog niet naar Gent te hebben kunnen terugzenden.

Vervolgens gebeurt het wel. Bij de inschrijving van Charlotte Maertens in het boek gemerkt A, waar geen signalement van haar is opgenomen, wordt vermeld dat zij 26 oktober 1823 is teruggezonden. Dat krijgt nog een staartje.

Brief van burgemeester van Gent aan de Permanente Commissie dd 9 december 1823:
Voorwerp: kleedingst voorwerpen en gegeven reisgeld aan Charlotte Maartens
Korten inhoud: verzending van eene assignatie van 16 G. 79 Cents op het postkantoor te ”s Hage
Wij hebben de eer UEd. hier ingesloten toetezenden eene asignatie van zestien gulden negen en zeventig centen, ontvangbaar bij de Heer Directeur van het Post-kantoor te ’s Hage, in voldoening ?? medegenomen kleedingsvoorwerpen en gegeven reisgeld aan de teruggezondene Charlotte Martens, van deeze stad, den 30 april ll, naar de kolonie der Maatschappij van Weldadigheid Ommerschans, opgezonden. Wij verzoeken UED den ontvangst derzelve som te willen meldenen ondertusschen te aanvaarden de verzekering onzer agting,
Burgemeester en schepenen

Op de buitenkant van de brief is door de Permante Commissie geschreven: Kopielijk aan den Direkteur opgezonden om elucidatie, de adsignatie geind, en het bedrag aan den kassier geadvijseerd, rescr 16 dec, in handen des H VR, not 13 dec art 39 (Drents Archief, toegang 0186, invnr 67)

elucidatie = opheldering
rescr = beantwoorden
not = notulen (van de Permanente Commissie-vergadering)
H VR = heer Jeremias Faber van Riemsdijk, lid van de Permanente Commissie

De gevraagde opheldering staat in een brief dd 20 december 1823 van directeur Visser aan de Permanente Commissie (Drents Archief, toegang 0186, invnr 67):

– Dat ik het verzoek van de Permanente Kommissie aangaande C. Maartens had medegedeelt, aan de Heer von Hoff, met invitatie mij tot voldoening van hetzelve in staat te stellen. Daarvan heb ik mij in persoon nog eenmaal aangaande die bedelares geinformeerd, zijnde zij toen nog niet vertrokken.
Voorts heeft de heer von Hoff mij van haar afreizen en het verschuldigden, zeer eigendunkelijk onkundig gelaten, en zelf van haar vertrek geene mutatie ingezonden.