Geertje de Jong behoort tot de vrouwen in het provinciaal werkhuis te Hoorn, beschreven in De bedelaarskolonie blz 90-92, die door kapitein Hoff worden geselecteerd en daarna door hem over de Zuiderzee naar de Ommerschans worden gebracht, waar ze 10 oktober 1822 aankomen. Er is een lijst van alle deelnemers aan dat transport.
Geertje de Jong wordt in het ‘boek gemerkt A’ ingeschreven onder bedelaarsnummer 42. Volgens die inschrijving is zij geboren 29 december 1792 te Zaandam als dochter van Matthieu de Jong en Catarina van Brunstede en heeft zij het laatst gewoond te Amsterdam. Zij heeft een lang aangezicht, breed voorhoofd, blond haar, blauwe ogen, kleine neus, kleine mond, spitse kin en als bijzonder kenmerk ´pokdalig en een lidteken aan de regter zijde’.
Geertje de Jong wordt 24 mei 1825 overgeplaatst naar Veenhuizen.
Vandaar schrijft zij samen met mede-bedelaarskolonist Jor Dolkenaar een mooie en wel een beetje ontroerende brief aan de subcommissie van weldadigheid Purmerend, gedateerd 5 juli 1825 (Drents Archief, toegang 0186, invnr 75):
Veenhuizen den 5 july
Metan de Heer in staaten de purmerendse kommissie gev ik mijne belangs te kennen als dat ik mijn smeekgeschrft aan de minister van binnelandsezaken heb geschreven waarvor ik ten aldervriendelijksten de Heeren in staten smeken en verzoeke om mijn rekwest met een oog van medelijkden dog te willen beschouwen en eene goed handt tekening aan de zelfde te willen doen dit zelfde daar smeke wij de Heer in staten om als aan de goede god om de vragen om dog ont slagen te mogen worden wij blijve HEG dienstwillie dienaar in dienaress Geertje de Jong en Jor Dolkenaar.
Het werkt niet, althans niet op dat moment.
De inschrijving loopt door in het boek gemerkt F en daar wordt vermeld dat Geertje de Jong op 16 augustus 1827 wordt ontslagen.
20 juli 2013, Wil Schackmann