Alexander Gerard Colombon, bedelaar

Over Alexander Gerard Colombon wordt verteld – zonder zijn naam – op blz 257 van De bedelaarskolonie.

Op 16 maart 1823 vraagt hij per missive aan de Permanente Commissie om ‘enig emplooi’ in de vrije kolonie (Drents Archief, toegang 0186, invnr 64):

 

Wel Ed Heer!

Daar ik de eer niet hebbe om Ue te kunnen spreken, zo nemen ik de vrijheid mij per missive bij Ue aantemelde, ik ben de zoon van A. Colombon, welke de post van concherge van het raadhuis dezer stad circa 20 jaren heeft bekleed, ik twijfel niet of Ue zal deze naam in Ue vroegere hooge betrekkingen wel (??)

ik ben altoos adsistentie bij mijne vader in de conchergere aangehouden met het vooruitzicht van eventueel in mijn vaders post te zullen succederen, dat echter door veranderingen van bestuuren, als tijdsomstandigheden mij niet heeft mogen te beurt vallen,

daar mijn vader zijn ontslag onder genot van pensioen heeft gekregen ik dus door dit geval en opvolgende dood mijns vaders, buiten alle bestaan ben, mij echter door den handel hebbe trachten het brood te winnen, dan dat alsmede door ziekte en opvolgende tegenheden mij is mislukt, en ondanks alle aangewende pogingen, om (??) te verkrijgen mij nu circa een jaar buiten alle bestaan bevinden, belast met een vrouw en 3 kinderen welke thans ten laste mijnes schoonouders zijn en dus in de kommerlijke toestand bevinde, zo neme ik de vrijheid Ue (??) te smeken of er geen gelegentheid was om mij in een der kolonien van Frederiksoord of elders met eenig emplooi mij te willen begunstigen.

Volgens een notitie in het brievenboek (Drents Archief, toegang 0186, invnr 20) interpreteert de Permanente Commissie dit als een verzoek om ‘met zijn gezin in de kolonien geplaatst te worden’ en wordt daarover beslist ‘afgewezen’.

Alexander Gerard Colombon wordt 6 augustus 1824 de Ommerschans binnengebracht vanuit het gesticht te Hoorn. Hij krijgt op folio 400 van het boek gemerkt A (Drents Archief, toegang 0137.01, archief van de Rijkswerkinrichtingen te Veenhuizen en Ommerschans, invnr 422) het bedelaarsnummer 831.
Volgens die inschrijving is hij geboren 1786, is hij vijf voet en 1 duim lang, en heeft hij een ovaal aangezicht en een rond voorhoofd, bruine ogen, een spitse neus, een kleine mond, zwart haar en als bijzonder kenmerk ‘ pokdalig’.

Alexander Gerard Colombon behoort tot de groep, genoemd in De bedelaarskolonie blz 244, die op 23/24 mei 1825 als allereersten overgaan van de Ommerschans naar het tweede gesticht te Veenhuizen.

 

In een brief aan de Permanente Commissie dd 3 juli 1826 geeft directeur Visser nader informatie over Colombon (Drents Archief, toegang 0186, invnr 80):

Betreffende de omstandigheden die bij het vertrek van den bed. kolonist A.G. Colombon naar de bed. Etablissementen hebben plaats gehad of zijn voorafgegaan, diene de Permanente Kommissie tot informatie dat, volgens zijne eigenen verklaring, zijn vrouw hem verlaten hebbende, hij zich van middelen van bestaan beroofd zag en enigen tijd ten lasten zijner familie was, dat hij dezen toestand moede zich eenigzints verhit naar den Heren Burgemeesters van ’s Hage begaf, met verzoek om eenig emplooij; hierop te sterk aandringende wierd hij gearresteerd en naar Hoorn gebragt, eindelijk na een maand verblijf in dat Etablissement, op deszelfs verzoek naar de Ommerschans getransporteerd.

Alexander Gerard Colombon wordt 21 september 1826 ontslagen.

Maar hij keert al snel terug en krijgt in het boek gemerkt F het bedelaarsnummer 1740.

– In een mapje met invaliditeitsgegevens (Drents Archief, toegang 0186, invnr 1156) wordt als datum van aankomst genoemd 9 december 1827 en wordt hij omschreven als ‘gebroken en zwak’.

– Later keer hij nog een keer terug als G 1274.

18 augustus 2013, Wil Schackmann