Het verhaal over de confrontatie tussen Willem Brauckmann en de wijkmeester in Veenhuizen komt uit de zittingsverslagen van de Raad van Discipline van 7 maart en 16 april 1826, invnr 1618.
Daarna wordt nog enkele malen gecorrespondeerd tussen de directie en de Permanente Commissie, bijvoorbeeld stelt directeur Visser op 29 april 1826 voor ‘de verplaatsing van de arbkol Brauckman naar de Oschans’, brievenboek invnr 348, maar schrijft hij op 3 juni 1826 aan de Permanente Commissie: ‘Dat de strafkolonist Brauckman welke nu ten gevolge van de authorisatie der Permanente Kommissie weder van Veenhuizen naar de Ommerschans zoude worden terug gebragt, voor eenige dagen is gedeserteerd; waarom wij nu weder opnieuw der Permanente Kommissie in consideratie moeten geven, de overige leden des huisgezins welke bij behoorlijke oppassendheid wel kunnen bestaan, te Veenhuizen te mogen laten, wijl de vader alleen de schuldige was’, invnr 79.
NB: De betreffende wijkmeester is Roelof Geerts Oost (1795), de genoemde bouwboer ter plekke is Jannes de Vries (1782).
De terugkeer van de familie Brauckmann in de strafkolonie wordt vermeld in het strafkolonistenregister invnr 1442.
De brief van Brauckmann met verzoek om ontslag is genoteerd als post van 26 september 1826 en bevindt zich in invnr 961, waar verder alleen besluiten en reglementen zitten. De oorzaak daarvan is dat Johannes van den Bosch en Jeremias Faber van Riemsdijk rond die tijd altijd met zijn tweetjes alle koloniën bezoeken en dan besluiten nemen over van alles en nog wat en ook deze brief hebben behandeld. Het op de buitenkant genoteerde besluit hieromtrent luidt ‘buiten dispositie gebleeven’.
—
De volledige tekst van de brief:
Ommerschans, den .. september 1826
Weledele Heer
Met den diepste eerbied en alle hoogagting neemen ik Willem Broekman de vrijheid om mijn verzoek aan UE met neederig voor te dragen in hope UE aan mijn verzoek gunstig zult gelieven te beantwoorden, Ik zal UE zeggen daar ik door de drukkenste tegenspoeden , mij genoodzaakt vindende om mij naar een der kolonien van weldadigheid te begeeven, zoodat ik mij langs dien weg heb aangegeeven om onder de bescherming der edelmoedige Maatschappij van Weldadigheid, mij in staat te zien stellen om voor mij en mijn huisgezin het brood te kunnen verdienen.
Dog echter daar onze braven schout zulks niet begeerde, uit hoofde hem de braven afkomst mijner vrouw zeer wel bekend was beloofde hij dat indien onze tegenspoeden niet verminderden hij liever als een vader voor ons wilde zorgen dan dat wij ons naar een der kolonien zouden begeeven.
Dog daar het altijd mijn doel was, om door vlijt en arbeid mijn brood te willen verdienen keurden ik zulks af, zoodat ik mij met mijn huisgezin naar de voornoemde kolonie heb heengekeerd, dog daar komende vlijde ik mij met den hoop om met rust mijne overige dagen te kunnen slijten
Maar helaas het was een korte vreugde.
Want tot mijne droefheid, deden er geleegenheeden op, dat ik mij daar door genoodzaakt vindende mij van de kolonie te apsenteeren om zo het doendelijk was mijn ontslag aan mijne commissie te verzoeken zoo dat ik voor zulks naar Veenhuizen ben getransporteerd geworden en naar later tijd weder naar de kolonie Ommerschans zoo dat ik nu al vijf jaren op de kolonien heb doorgebragt en onder alle dien worstelingen van veele voorregten buitengeslooten
Dog om al hetgeen mij aangedaan is, verder te ontwikkelen agt ik onnodig, uithoofde UE daar wel een wijnig van bewust zal zijn.
Verders is dan mijn neederig verzoek aan UE om mijn ontslag uit de kolonie terwijl ik nu het vooruitzicht hebben om weder ?? den burgerlijken kring te kunnen vertoeven, te meer daar ik met verzeekering geinformeerd ben dat ik buiten de kolonie zeer wel zou kunnen bestaan Zoo is dan mijn neederige beeden aan UE om mijn ontslag God hoop ik zal UE hart voor deeze mijn beeden vatbaar maken, en mij met een gunstig antwoord doen verbleiden.
Ik blijve in verwagting en hoop van verhooring
UE ootmoedige en dienstelijke dienaar W: Broekman