Honing sr, J., employé

J. Honing sr is in 1822 de eerste spinbaas op de Ommerschans, zijn zoons J. Honing jr en H. Honing zijn opzichters over het spinnen en weven en tevens zaalopzieners.

De familie wordt het eerst genoemd in een brief op 24 september 1822 van kapitein Hoff aan Johannes van den Bosch, welke door Johannes op 27 september wordt doorgestuurd aan de Permanente Commissie (Drents Archief, toegang 0186, invnr 62):

Door de komst der familie van de Adj. Dir. Honing is nu het getal der opzienders in het groot gebouw reeds aanweezig tot 6 geklom­men te weeten Evers, de sergeant­majoors Muller en Mensink, Reemst en de twee jonge kinderen Honing.

Al kort na aankomst wil de spinbaas het allemaal heel anders gaan aanpakken dan het bij de Maatschappij geregeld is, blijkens een brief van ±30 september 1822 van Johannes vd Bosch aan de Perma­nente Commissie (Drents Archief, toegang 0186, invnr 62):

Alle linnens die wij thans voor hemden en voering gebruiken, meent Honing, dat tot dezelfde prijzen in de Ommerschans kunnen worden gemaakt als dezelve thans verkogt worden. Zie hier zijn berekening.

Volgt een ingewikkeld verhaal over ellen vlas en spin- en weefloon, waarna Johannes voorstelt:
een proef te nemen in de Ommerschans in hoe verre aan die berekening van Honing voldaan kan worden.

Tot staving der bedragen brengd Honing bij dat een tamelijke wever voor 2 stuivers de el wevende van 4 tot 5 gulden in de week verdient, en dat tegen een stuiver betaald wordende gemakkelijk in zijn onderhoud aan de Schans voorzien kan worden, terwijl een spinster met het geproponeerde loon ƒ1- wekelijks verdienen kan. Ook het bleken kan tot de voorgestelde prijs meent men aan de Schans verrigt worden, zo dat voor zo verre ik kan nagaan hier geene onoverkomelijke hinderpalen te voorzien zijn.

Er is even verwarring als de twee zoons verkeerd op een personeelsvoorstel staan, aldus een brief dd 4 januari 1823 van vervangend directeur Falck aan de Permanente Commis­sie (Drents Archief, toegang 0186, invnr 64):

… dat de 2 persoonen Honing, als Onder Directeuren der fabriekmatige arbeid voorkomende slechts onder officieren der zalen zijn, en dat men uithoofde dezelven juist met de weef en spinzalen belast waren, bij erreur op de nota als Onder Directeuren der Fabriek gemeld had.

Besluit dd 30 januari 1823 van de Permanente Commissie (Drents Archief, toegang 0186, invnr 960):

Besluit der Permanente Kommissie wegens de definitieve aanstelling van ambtenaren in de kolonie de Ommerschans en bepaling van het vast trakte­ment an alle dezelve, van den 30 january 1823.
– J. Honing senr. tot onder Direkteur van den fabriekmatigen arbeid aldaar, op een traktement van ƒ7- ’s weeks.
– J. Honing jr., H. Honing. J.C. Evers, P.J. Seyl, G. Muller, J. Mensink, J. Emmelot tot opzienders van zalen in het bedelaarsetablissement in de Ommerschans; de beide eersten op een traktement van ƒ6- ’s weeks, J.C. Evers op ƒ4- en P.J. Seyl op ƒ3- ’s weeks en de 3 laatstgem. op ƒ2,50 ’s weeks benevens 2,70 aan verstrekking.

Bij zijn verslag over het eerste half jaar Ommerschans – De bedelaarskolonie blz 144 – op 12 maart 1823 meldt Johannes van den Bosch (Drents Archief, toegang 0186, invnr 64):

De Adjunkt Direkteur der fabrikatie Honing is een kundig en ?alijk man, maar nog niet volkomen bekend met den aard der kolonisten, en de wijze van die te bestieren. Dan ook hieromtrent mag men spoedige verbetering van zijn welwillendheid en gezond verstand verwagten.

Maar het gaat blijkbaar niet boteren, want de Star van augustus 1824 meldt op pagina 571 publiekelijk:

Over den Onder-Direkteur der fabrikatie, Honing, aan de Ommerschans hebben wij minder reden van tevrede te zijn. Hij schijnt niet die hooge mate van aktiviteit te bezitten, die de aard onzer inrigtingen vordert.

Er schijnt vooral ruzie te zijn tussen de algemene directeur over alle spinwerk in alle koloniën, Antonie Brouwer, die tamelijk prominent meespeelt in De proefkolonie, en daarover wordt gerapporteerd op 26 december 1824 in een brief van directeur Visser aan de Permanente Commissie (Drents Archief, toegang 0186, invnr 71):

Het drie maandelijkse extrakt uit de rekening over de fabriek welke reeds voor eenige weeken aan de Permanente Kommissie had behoren te zijn ingezonden, is nog niet gereed, ik hoop egter dat dit spoedig zal kunnen geschieden; de vertraging hier van is ontstaan deels door de absentie en ongesteldheid van den Heer Brouwer, deels ook door verschillen en gedurige oneenigheden tusschen ZEd. en den onder Direkteur Honing; in geval deze niet ophouden zal ik verpligt worden de Permanente Kommissie daarover meer gedetailleerd te moeten schrijven.

En dan gaat het helemaal fout als de opgebouwde irritatie tot uitbarsting komt. Op 5 augustus 1825 schrijft directeur Visser aan de Permanente Commissie (Drents Archief, toegang 0186, invnr 75):

Het is de Permanente Kommissie zeker door haar medelid den Heer Generaal van den Bosch bekend, dat voor misschien twee of drie maanden, eene oude lindmolen voor de Ommerschans is aangekocht, ten einde daar door in de behoefte bij alle kolonien door eigen arbeid te kunnen voorzien;
doch bij het plaatsen van dat machiene bleek, hetzelve nog aan eenige reparatie onderhevig te zijn; alvorens het oogmerk daarmede te kunnen bereiken, en wierd dus de Onder Directeur Honing verzogt daarmede de meeste spoed te maken, waaraan egter niet dan zeer langzaam of liever in het geheel niet word voldaan;
intusschen stierf ook de bedelaar-kolonist welke, het machine gereed zijnde, daar mede zoude werken;
desniettegen­staande drong ik, zoo menigmaal ik te Ommerschans was op de geheele voltooijing der molen aan, om ten minsten niet langer opgehouden te worden wanneer zich een deskundig werkman opdeed;
gepasseerde zaterdag rapporteerde mij de Heer Brouwer, een lintwever in den kolonie Hoogmoed kolonie No 4 te hebben gevonden, en gelaste ik die man dadelijk na de Ommerschans te zenden, om eindelijk van ons eigen gefabriceerd lint de winkels der Maatschappij te kunnen voorzien;
dan tot mijne verwondering keerde Hoogmoed zonder iets te hebben verrigt terug; hem op den weg ontmoetende deed ik hem andermaal na de Ommerschans retourneren, in de hoop van hem weldra aan den gang te zullen brengen;
aldaar komende vond ik alles weder bij het oude, en had Honing zelfs niet goedgevonden eenig onderrigt of hulp aan den kolonist te verlenen, zeggende “als zij u gezonden hebben, om de molen in order te brengen, kunt gij zien hoe gij het klaar krijgt”;
hier over zeer te onvreden, gaf ik dit mijn ongenoegen den OnderDi­recteur te kennen, die zich veroorloofde daarop brutaal te antwoorden “als u gelooft dat die man het beter weet dan ik zoo als u getoond heb, door hem (den kolonist) te zenden, wil ik (Honing) er niets mede te doen hebben”, waarop ik hem te kennen gaf dat de Maatschappij nimmer reden had gehad, over zijne werkzaamheden te vreden te zijn, en ik dus zijn ontslag bij de Permanente Kommissie zou aanvragen, het geen met “ja dit hebt gij reeds al lang gezogt en ik verlang het zelfs”, beantwoord werd.
Ten gevolge van dit voorgevallene heb ik gemeend een der OnderDirekteuren van Veenhuizen na de Ommerschans te moeten zenden, ten einde provisioneel de directie over het fabriekwezen over en op zig te nemen, met voornemen de Permanente Kommissie voortestellen den zelve bepaaldelijk derwaards over te plaatzen.
Ik hoop dat de Permanente Kommissie de door mij in deze genomen maatre­gel met hare goedkeuring zal gelieven te vereeren en aan Honing het ontslag uit de Maatschappij verlenen.
Later hoop ik de eer te hebben een voorstel ter voorziening in de Directie over de fabriek zo te Ommerschans als Veenhui­zen aan de Permanente Kommissie in te zenden.

Het vervolg, op 8 augustus 1825, valt te voorspellen (Drents Archief, toegang 0186, invnr 961):

Besluit der Perm: Komm:van Weld:, houdende buiten dienststelling van den onderdirekteur voor de fab, mat. arbeid J. Honing te Ommerschans, van den 8 augustus 1825
De Perm Komm van Weld. overwegende, dat de onderdirekteur van den fab. mat. arbeid in de Ommerschans J. Honing zich sedert lang in zijne betrekking nalatig heeft betoond, en bovendien zich heeft schuldig gemaakt aan het niet involgen van de hem herhaaldelijk gegevene bevelen van den Heer Direkteur der kolonien,
Besluit:
Art. 1
De onder-direkteur van de fab. mat. arbeid in de Ommerschans, J. Honing wordt buiten den dienst der Maatschappij gesteld, en verpligt het etablissement te verlaten.
Art. 2
De Heer Direkteur wordt uitgenodigd, in de vakature voorloopig, dadelijk te doen voorzien, en tevens eene voordragt aan de P.K. in te zenden, om de opene plaats definitief te doen vervullen.
Afschrift dezes zal worden uitgereikt aan den genoemden Heer Honing, voor zoo verre hem aangaat; alsmede aan den Heer Direkteur der Kol. ter fine van informatie en narigt.

Na de vader verlaat eerst de ene zoon de kolonie:
op 20 augustus 1825 schrijft directeur Visser aan de Permanente Commissie (Drents Archief, toegang 0186, invnr 75):

Dat het vooreerst niet nodig is, in plaats van den ontsla­genen zaalopziener Besemer te Veenhuizen, zoo min als voor den ontslag genome­ne en dezer dagen vertrekkende zaalopziener Honing te Ommer­schans, nieuwe geemploijeerden te benoemen; als zijnde te Veenhui­zen 2e & 3e etablissement nog overcompleet aanwezig.

En een tijdje later de andere:
op 14 oktober 1825 schrijft directeur Visser aan de Permanente Commissie (Drents Archief, toegang 0186, invnr 76):

Ten slotte moet ik de Permanente Kommissie berigten dat de tweede zaalopziener Honing te Ommerschans zijn ontslag als zodanig gevraagd heeft en voornemens is, in de aanstaande week te vertrekken; het zal mij aangenaam zijn wanneer door de Perm. Komm. een ander ter vervulling dier plaats kan worden gezonden of aangewezen.

En dan zijn alledrie de Honings weg.

4 september 2013, Wil Schackmann