november 1824, inkoop van gort e.d.

Elke dag een warme prak voor 1200 bedelaars is geen lichte taak. Daarvoor moet heel wat onderhandeld worden met leveranciers. Zulke brieven bevinden zich normaliter niet in het archief van de Maatschappij omdat ze niet in Den Haag terechtkomen.

 

Maar ter gelegenheid dat het een keer mis ging en er bedorven erwten aankwamen, zie hier, stuurt directeur Visser twee kopietjes van brieven die hierover gaan, allebei invnr 72. Om te beginnen een brief van ene L. Casemier uit Gronin­gen aan de onderdirecteur van de Ommerschans Van Midlum:

Groningen 13 november 1824

UE zeer geeerde van den 11 courant waarbij UEd de 15 a 18 dyzend Nederlandsche ponden gort, tegen de door mij daarvoor gevraagde prijs a negen en zevenachtste cent per Nederlandsch pond accepteerd, tog de erwten en witte boven voor dien prijs te duur vinden alsoo niet aaneemend hebbe ik wel ontvangen, en zal voor zooveel mogelijk aan UEd verder verzoek, wat de leverantie van gort betreft, trachten te voldoen, dog om de prijs met 7/8 cent te verminderen en alzoo op negen cent te brengen kan ik, hoe gaarne UEd wil plaizieren, en hoe gaarne ik ook bestendig aan de kolonie wensch te leveren, niet voldoen, –

UEd merkt aan dat de uitkomst zal doen ondervinden dat het daar voor – voor negen cents – onmogelijk goed kan geschieden; waarop ik moet bemerken dat UEd daarin misrekend, de tegenwoordige prijzen gedoogen het niet anders, en het is geheel niet te vermoeden dat de prijs der gort zal declineeren, wijl, schoon Engeland den invoer van garst met medio dec., ’t welk ook aanstaande maandag te Londen moet beslissen, of zelfs met medio febr. 1825, niet mogten of niet moeten toelaten, dan is er nog geen hoop dat de garst prijzen en dus ook niet dat prijs der gort laager kan gaan, daartoe is er reeds te veel garst, zoo uit onse als uit de provincie Vriesland naar Braband en elders verscheept, terwijl nog daar en boven, door het bederf in de aardappelen veroorzaakt door de vele regens zints lange, een zeer groot vertier in gort en erwten te wachten staat, intusschen is de recolte in erwten van weijnig belang, en vele kooken niet week, en de zulke zijn tog niet, even zo min als de oude, te gebruiken als met schaden wijl ze niets uitdeijen, en dus zal het vertier in gort zeer belang­rijk worden.

Hiermede meende ten eijnden UEd zeker te stellen, dat UEd van den 11 dezer in mijn handen is, en ik dus van de leverantie der 15 a 18 duyzend Ned. ponden gort verplichten gelijk UEd zig bij de eene bijden ontvangst daar van verpligt, het nodigste heb ik gezegt, terwijl mij durven vleijen dat UEd mij aanmerkingen nopens prijzen der gort, in de toekomst bij naauwkeurig over­denken niet zonder grond zal vinden.

L. Casemier

P.S. zoo mogelijk scheep ik de gort in de loop der aanstaande week af.

 

En de andere brief is van de schipper die de hiervoor genoemde gort van Groningen naar de Ommerschans zal brengen en die daarbij nogal vaak God aanroept:

Ik Jan Dijkstra, schipper naast God van mijn schip genaamd de Goede Hoop als nu ter tijd gereed liggende te Groningen om met den eersten goeden wind dien God verleenen zal te zeilen naar de Ommerschans, alwaar mijn regte ontladingen zijn zal bekomen onder den overloop van mijn schip ontvangen te hebben van

L. Casemier

Tweehonderd zes en dertig Nederlandsche mudden en vijftig koppen garsten gort.

Alle droog en wel geconditioneerd en gemerkt met dit voorstaande merk, al ’t welk ik beloven te leveren (indien mij God behouden reizen verleend) met mijn voorg. schip tot Ommerschans aan den Heer Onderdirecteur bij de kolonie Ommerschans van Midlum of ordre mits mij betalende voor vragt van dit voorschr. goed vijf en zeventig guldens.

En de Averye naar de usantie der zeer en om te voldoen dat voor jz:(?) is, zoo verbinde ik mij zelve en al mijn goed en mijn voorschr. schip met al zijn toe behooren en kennisse der waarheyd zoo heb ik drie connesementen hier van ondertekend met mijn naam of mijnen schrijver van mijnentwege allen van eener inhoud het eene voldaan het ander van geene waarde.

in Groningen 19den november 1824
Jan Dijkstra

 

In de brief van 13 januari 1825, invnr 72, waarmee hij deze voorbeelden stuurt, legt directeur Visser ook uit hoe de aflevering en betalingen van levensmiddelen normaal verlopen, wat ik hier even herhaal:

Wijders geef ik mij bij deeze gelegenheid de eer de Permanente Kommissie met de gewone wijze van aankoop van alle goederen zoo voor de kolonie N5 als Ommerschans bekend te maken; de onder Direkteurs onder­handelen, het zij in persoon, of door brieven met de onderscheidene leveran­ciers tot zoo lang zij het onderling over den prijs eens zijn, dan onderwerpt de onderDirekteur die overeenkomst aan den adj. Direkteur, met overlegging der monsters, deze de gevraagde prijs billijk vindende word de koop geaccep­teert, terwijl de monsters bij Adj. Direkteur blijven berusten, zoo als ook nog de monsters der bewuste erwten bij hem waren, na de aflevering geeft de magazijnmr. een bewijs van het getal ponden of maten welke zijn afgeleverd, aan den leverancier zoo die daar tegenwoordig is, deeze gaat daar mede bij den Adj. Dir. en ontvangt zijn geld naar den bedongen koopprijs; is de leverancier niet tegenwoordig, wordt door den magazijnmr. bij gen. bewijs nog gevoegd de vragtbrief of connosement tot vergelijking en door adj. dir. betaalt per wissel of assignatie, de ond. dir. in ontvang en stelt dezelve op het onder direkteurs of eenig ander boek waar het behoord in uitgaaf: ten bewijzen hier van zijn nog twee kopieen brieven aan den ond. direkteur van Midlum hier bij gevoegt.