De Administrateur voor het Armenwezen bij het ministerie van Binnenlandse Zaken vraagt volgens het brievenboek met invnr 20 op 23 februari 1824 om ‘eene deklaratie in duplo wegens het verschuldigde van het gouvernement wegens bestedingspenn voor de 1200 bedelaars’.
Daarop reageert de permanente commissie op 2 maart 1824, invnr 355:
Wij hebben de eer gehad op de 23e der vorige maand, wel te ontvangen Uw HEdG missive van den 23e bevorens N24.
Wij nemen de vrijheid Uw HEdG daarop te antwoorden, dat wij de bedoeling der daarbij gedane aanvrage om eene deklaratie in duplo van het verschuldigde door het gouvernement, wegens bestedingspenningen voor de overgenomene 1200 bedelaars, – thans nadat dat getal primirief werkelijk aangekomen is, – volstrekt niet kunnen bevatten;
wijl eensdeels, het al of niet voltallig zijn van dat getal in de etablissementen van de Maatschappij, in geene betrekking staat tot den tijd en de wijze van voldoening der bij de kontrakten bedongen bestedingspenningen:
gelijk dan ook onze kennisgave bij missive van 14 ll, van de primitieve aankomst van dat getal bedelaars, met de voldoening der bestedingsgelden in geen verband stond;
en anderendeels omdat de kontrakten zelve de tijd en de sommen van die betaling bepalen en uitdrukken;
terwijl de voldoening van het verschuldigde door Z. Exc den Minister van B.Z. en Waterstaat, op onze herhaalde aanvragen, reeds voorlang een en andermaal, doch tot nog toe zonder gevolg, is beloofd is geworden.
—
Volgens het brievenboek met invnr 348 meldt de Administrateur voor het Armenwezen op 26 maart 1824:
’s Konings dispositie van 14 Maart N93, ter uitbetaling aan de Maatschappij van de f 35,000.- bestedingspenningen voor de 1000 bedelaars, en dat het mandaat daartoe wordt opgemaakt