juni 1822, gronden kopen van Van Dedem

Op woensdag 12 juni 1822, invnr 61, schrijft Johannes van den Bosch aan de rest van de permanente commissie in Den Haag:

Frederiksoord den 12 juny 1822

WelEdele Heeren!

Zeer nabij de Ommerschans en wel onmid­dellijk in de hoeves aldaar aange­legd had de Heer van Dedem als eenige gecultiveerde gronden liggen.

Van dus te meer aanbelang voor de Maatschappij van Weldadigheid om dat zonder het land aan deze wellicht jene­verkroegen, gelijk bij Willemsoord in hun plaats heeft in de naaste omtrek der kolonie zouden worden opgericht.

Ik heb derhalve de Heer van Royen opgedragen deze gronden onder approbatie der P.C. te kopen en zulks is geschied tegen de som van ƒ1200- kon­tante betaling.

Eigentlijk betalen wij mijnes inziens deze gronde duur genoeg, schoon van Dedem van niet zegd, dan hij had ons geheel in zijne magt en wij hebben ten deze aanzien niet anders kunnen handelen.

Er zijn onderscheide­ne onderhandelingen wegens afstanden van grond en veenen met hem hangende.

Dan dezelve zijn moeijelijk tot een goed einde te brengen.

Ik vrees dat wij in deze zaak nog veel haspelarij hebben zullen.
Ook voeg ik hier bij het bestek voor de weefzaal en verwerij, een gebouw dat wij voor onze fabrikale en om verscheiden wen­schen anders tot niets bruikbaar werkver­schaffing nodig hebben, met voorstel hetzel­ve te approberen.

(…)

Ik doe voorlopig rond horen naar bekwame onderofficieren voor de bede­laarskolonien. Vier a vijf kan ik er bekomen en hoop het getal uit geschikte personen aan­gesteld te zien.

(…)

Met betuiging van hoogachting heb ik de eer te zijn

UWelEd DWDienaar
J. van den Bosch

P.S. Mag ik spoedig een mandaat voor de Heer van Royen verzoeken als de koop word goedgekeurt.

 

De genoemde koop van grond voor 1200 gulden is volgens het overzicht van grondbezit al op 22 mei 1822 gesloten. De voorspelling dat grondaankopen veel ‘haspelarij’ zullen meebrengen klopt. Zie bijvoorbeeld het gedoe op 11 mei 1823.