Op 10 januari 1824, invnr 68, schrijft directeur der koloniën Wouter Visser aan de permanente commissie:
Bij mijn verblijf gedurende deze week te Ommerschans is het mij gebleeken dat de tariefen voor het betalen van den veldarbeid hoger stonden dan waar op is gerekend bij het bepalen der sommen welke zo wel voor het ontginnen van nieuwe gronden als bebouwen van reeds gecultiveerde hoevens zouden worden uitgegeven, dat is een dagwerk voor een middelmatig man op 20 à 25 cts of 1,25 per week en heb dus last gegeven de betaling van arbeid met die bereekening over een te brengen;
ten gevolge dezer bepaling zullen de verdiensten der kolonisten nauwelijks verminderen en bij gevolg de vertering daar na behoren te worden ingericht, hetgeen bij den tegenwoordige lage prijzen der levensmiddelen mijns inziens ook kan geschieden.
Het zal niet overbodig zijn, hier nog bij te voegen, dat een groot gedeelte der kolonisten reeds een derde, sommige een 4e hemd, of liever een à twee hemden bij vernieuwing hebben bekomen, en dat de kielen tot welke aanmaking thans authorisatie is verleend, eene grote quantiteit linnen vordert.
Uit de veranderingsstaat gevoegd bij mijne missive van heden N 4 A zal de Permanente Kommissie ontwaren dat de desertie te Ommerschans gedurende de maand december aanmerkelijk was.
Bij mijn laatste verblijf aldaar heb ik met de Heer Harloff daar over gesproken, en zo veel mogelijk de weg opgespoort waar langs zij zich verwijderen.
Het kwam ons daar bij voor dat een vijfde veldwachter geplaatst op de hoofte der zogenaamde 18 morgen, bij den Heer van Dedem, thans agter hoeve no. 11, van groot nut zoude kunnen zijn;
ik heb ten gevolge daar van al mede de eer de Permanente Kommissie voortestellen den perzoon van Fontenille tot veldwagter aantestellen en hm op de aangewezen plaats te stationeren.
Eindelijk heb ik de eer te vragen authorisatie tot het bouwen van twee nieuwe hoeven te Ommerschans zijnde no. 12 en 13.
Het zal uiteindelijk niet Fontenille, zie hier, maar Hoeboer die als vijfde veldwachter wordt aangesteld, zie het besluit.
In een andere brief op 10 januari 1824 maakt directeur Visser ook nog enkele opmerkingen over de Ommerschans:
– Dat de nominatieve voordragt tot ontslag van kolonisten te Ommerschans eerstdaags zal volgen
– De aardappelmolen te Ommerschans heb ik gezien en werkt zeer goed.