februari 1825: verslag van de directeur

Op 19 februari 1825 doet de directeur der koloniën Wouter Visser verslag van een bezoek aan de Ommerschans, invnr 72:

 

De Permanente Kommissie heb ik bij dezen de eer aangaande mijne bevin­ding te Ommerschans het volgende te berigten.
De proprieteit welke in dat etablissement moeijelijker dan te Veenhui­zen is daar te stellen of onderhouden, vond ik, niettegenstaande de wegen buiten de Schans en het land door menigvuldige regens bijna niet zijn te gebruiken, en dit natuurlijk eene nadeelige invloed op het gebouw en de zalen moet uitoeffenen, merkelijk verbeterd; de muren zijn niet zuiver wit, dit word veroorzaakt eensdeels, door het doorslaan der vogtigheid van buiten, en ten anderen door de rook der kagchels; deze beide oorzaken spoedig zullende ophouden te bestaan, zal ook het gevolg daar van worden weggeno­men;

de kleeding van de bedelaars uitgezonderd die, welke op een afzonder­lijke zaal, voor malproper wonen, is in een vrij goeden staat, en de doelmatig­ste middelen worden in het werk gesteld, die zo veel mogelijk te onderhou­den, hoofdzakelijk hierin bestaande, dat ieder bedelaar verpligt is een naald en garen te hebben, welke hij bij de uitbetaling der winkelkaartjes moet vertonen, terwijl des zondag’s morgens eene inspectie over de kleeding wordt gehouden enz:

het eten was smakelijk en goed toebereid en wierd geregeld geconsumeerd;

de nieuwe hekken tot afscheiding der sexe op het binnenplein zijn geacheveerd; bij het uitgaan ten te huis komen naar en van het land, word mede de meeste zorg tegen de zamenkomst van mannen en vrouwen gedragen, zo dat ik mij durf vleijen dat al het kwaad wat dien aangaande heeft bestaan, geheel heeft opgehouden; en het zeker geenen kolonisten van beide geslachten, zonder de fijnste bedriegerijen, zal gelukken bij elkander te komen.

Er zijn veele kolonisten met blessures aan de beenen en andere uitwendige kwalen, ook eenige met verouderde borstkwalen, doch weinig welke aan koortsen laboreren.

De geëmployeerden in het algemeen voldoen aan hunne bestem­ming, en in het bijzonder de voor eenige maanden op de proef aangestelde zaalopziener Dolfoets. Ik maak van deze gelegenheid gebruik de Permanente Kommissie daar van in het bijzonder te informeren; de magazijnmeester Giesse die anders zijnen post behoorlijk schijnt waar te nemen, beklaagde zich dat hij verpligt is, ten einde met de administratie au courant te blijven, dikwijls een bedelaars voor eigen rekening tot adsistent te nemen, en verzocht mitsdien, dat die hem voortaan mogt worden toege­voegd; ook te Veenhuizen heeft men meermalen een man tot adsistentie bij het ontvangen van kleeding, het verplaatsen van levensmiddelen en klee­dingstukken ten einde bederf voor te komen, den magazijnmeester moeten toevoegen.

Bij een eenigzints bepaald nagaan van al de werkzaamheden aan die post verbon­den en de gedagten van de Heren Adjunkt Direkteuren Harloff en Poelman daarover meermalen gehoord hebbende, is het mij dan ook voorgekomen dat de werkzaamheden van den magazijnmeesters te uitgebreid zijn, om door een persoon te worden verrigt, waarom ik bij dezen de eer heb de Perma­nente Kommissie te verzoeken de authorisatie, om den magazijnmeester daar waar zulks volstrekt gevorderd wordt, een man, het zij in vast emploij, het zij een of meer dagen per week te mogen toevoegen, waarvan de kosten te Ommer­schans die van ƒ2″ en te Veenhuizen die van ƒ3″ per week niet mogen surpasseren. In het vervolg hoop ik in staat te zijn eene vermindering van geëmployeerden en kosten van administratie te proponeren.
De gefabriceerde goederen zijn mede veel beter dan voorheen, hoewel nog niet tot die graad van volmaaktheid als in de vrije koloniën.

Bij de buitenbewoners of boeren, bevinden zich meerder welke die Direktie niet dat vertrouwen durft schenken welke zij behoorden te bezitten, onder dezen is Westerveld de min bruikbaarste van allen, zelfs zodanig dat ik nodig geoordeeld heb, na genomen informatien hem op de hoeve thans door Steunenberg bewoond, en waar geen koren en weinig vee voorhanden is, over te plaatsen, en den laatste op de hoeve van Westerveld overtebrengen; terwijl ik verder gelast heb de tegen hem bestaande beschuldiging, door de Raad der Kolonie te doen onderzoeken, waarvan ik het resultaat ben wagten­de, en het welk ik de eer zal hebben de Permanente Kommissie mede te deelen.

De werkzaamheden gaan geregeld voort, hoewel door de meenigvul­dige regens en stormen verhinderd gedurende de herfst en winter zo veel rogge te zaaiën als men vroeger voornemens was te doen; de eerstgezaaide rogge en het koolzaad staan zeer goed, en doet zonder verdere tegenspoe­den bij het tegenwoordige en volgend saisoen een goede oogst verwagten. De aardappelen in de voorleden herfst gerooid en gekuild, zijn niet vrij van verrotting; door telkens die kuilen te gebruiken welke daaraan het meeste onderhevig zijn, en ten minsten 5 dagen in de week aardappelen in de menage te geven, en een gedeelte aan de varkens te voerden, hopen wij echter grote verliezen voor te komen.

Het mesten der varkens in een afzonderlijk hok, leverd bij de onder­vinding een nadeelig resultaat; voor al ook door dat de kleine aardappel of kriel, welke doorgaands bij eene boerderij aan varkens gevoerd worden en daar voor als het ware niet in rekening gebragt, bij ons voor dezelfde prijs als de grote aardappelen ten laste van dat gedeelte der huishouding worden gesteld; in het vervolg hoop ik mede gelegenheid te hebben, eene andere wijze van varkens te mesten, der Permanente Kommissie voortestellen, welke ik niet twijfel of zal een beter resultaat opleveren.