december 1822, vervolg bouwkundige keuring

De rest van de permanente commissie is het helemaal niet eens met de lankmoedige houding van Johannes van den Bosch over de kwaliteit van het gebouwde bedelaarsgesticht, zie hier het stuk van Johannes. Uit onderstaande valt te begrijpen dat zij veel geloof hechten aan de bouwkundige keuring door Hofman en dat zij zelf de zaak met de aannemer willen afhandelen.

Dat vindt Johannes van den Bosch prima, maar hij is wel zo vrij zijn mening nog even te geven, vrijdag 20 december 1822, invnr 63:

 

Frederiksoord den 20 december 1822

WelEdele Heeren!

Ik zoude UL: goedheid en vriendschap voor mij geenszins naar waarde apprecieeren indien na UL: missive van den 12de dezer nog eenig onaange­naam gevoel wegens het ge­noemde besluit verbleef en dus stem ik gaar­ne toe om een en ander te beschouwen als niet gebeurd.

Wat het gevoelen der Kommissie in de laatste brief doorstralende betreft als of ik ten aanzien de aannemers van de Ommerschans niet zoude zijn in mijn geheel, hier in be­driegd zich de Kommissie.

Ik heb nimmer aan de opzichter noch aan de aannemers eenige aanmoediging, veel min eenige quali­ficatie gegeven om van het aangegaan be­stek aftewijken, de lengte alleen uitgezondert en deze is vooraf overeengekomen, gelijk ik zo door het getuigenis van Visser, Oosterlo en Kruisinga zou kunnen bewijzen en gelijk ik meen in mijn brief aan de Kommissie of aan de Heer Riemsdijk bedeelt te hebben, met de bijzonderheid reeds dat deze verandering der aanneming voor ƒ50/m die eerst 55 of 56 geweest was en dat Oosterlo van 63/m op 55 of 56/m gekomen was, en dit was zeer na­tuurlijk daar anders de fundamen­ten in de gracht zouden hebben moeten worden aan­gelegd en deze droog gemalen hebben moe­ten worden.

Ik kan derhalve de schikking dezer zaak ten aanzien des aannemers ge­rustelijk aan UL: overlaten, gelijk ik bij deze doe.

Mijn gevoelens echter en de gronden daar voor ten deze aanzien meen ik UL: niet te mogen onthouden, dan wensch het zelve voor niets verder dan mijn gevoelens aange­merkt te hebben en geenszins de geuite wensch dat de aannemers ander behandelt worden dan recht, billijkheid en het belang der Maatschappij vordert.

Ik moet hier mijn vroeger gebezigde herhalen dat Hofman partijdig, zelfs hatelijk geweest is, aan de bijzondere gebreken een voorkomen van alge­meenheid gegeven heeft die dezelve niet bezitten en grovelijk de Heer van Riemsdijk misleid heeft, dat de Maat­schappij voor eenige duizend guldens bepaaldelijk circa ƒ6000 de Maatschappij zou hebben benadeelt, en ik zal dit bewijzen.

De ontbrekende lengte kan hier niet in aanmer­king komen dan al wilde hij die mede in aan­slag brengen, daar het gebouw slechts circa 1/30 gedeelte minder lengte heeft als aan­vankelijk bepaald, kan hem hier voor althans niet meer dan 1/30 der bedongen som gere­kent worden, dat is ƒ1696-.

Overweegd men echter dat deze door meerder lengte geen meerder kappen, kozijnen, keukens etc. no­dig zijn, dat derhalve alleen de stenen, kalk, een gedeelte van het dak in aanmerking ko­men, dan zal men bij de nauwkeurige be­schouwing dat dit niet meer als ƒ976-13- bedraagd.

De verminderde prijs in aanmer­king is dan ook niet zo zeer veroorzaakt door de vermindering in de kosten van het gebouw, maar alleen daar door dat de fundamenten thans zo veel min kostbaar konden worden aangelegd.

De onderzalen hebben de hoogte, de bovenzalen ontbreeken 6 duim op de geheele omtrek van het gebouw. De buitenmuren hadden lang moeten zijn volgens de letterlijk inhoud van het bestek 1304 voeten, de bin­nenmuren 1160 voeten. De buitenmuren zijn 1½ steen dik. Een muur van die dikte is een half voet hoog, worde(?) per voet 13½ steen dus op de gehele omtrek

17064 tegen o/b het duizend ƒ 105,3/4

de binnenmuur een half voet hoog en voet
lang was een steen 9 stuiv. per voet 10440 stenen 62,3/4

3 ton kalk op de 1000 stenen
a ƒ1- de ton 28,–
metzelloon a ƒ2-10-
de duizend stenen 70,–
╶────────╴
totaal voor de mindere hoogte ƒ 265,12

De vengsters ontbreken, doch daar en tegen zijn de blinden gemaakt. De Jongh heeft dat op eigen authoriteit beslist. Ik houde mij ver­zekert dat indien er vengsters geweest waren dat wij die zouden hebben doen weg nemen en blinden in de plaats maken, uit hoofde dat het niet mogelijk is te zorgen dat de veng­sters altijd behoorlijk worden vastgezet en zo deze door de wint toe slaan er altijd verschei­dene glazen springen.

De verandering kan ik dus niet anders dan goedkeuren, schoon ik gewenscht had dat de blinden beter gemaakt waren. Dat echter ligt meer aan de bekwaam­heid der arbeiders als die der materialen. Wat hier voor te stellen weet ik niet dan men rekent het zeer hoog op ƒ 600.-

De dorpels zijn niet van eijken houd zegd Hofman en er zijn er slechts 5 die van greene houd zijn. Nu is mij echter men stelle daar voor 5,-

Het span hout moest zijn van middel tot middel 16 duim en is 20 tot 30. Visser heeft dit op onderscheidene plaatsen gemeten en gemiddeld bevonden 24 duim. Scarde(?) is hetzelve dan het bestek mede brengt.

Zo als de kap er op staat is dezelve na mijn inzien beter dan volgens het bestek dan die ter zijde gesteld. Er hadden op het dak behoren te liggen 1755 sparren en liggen er slechts op 1170. Verschil 585 a 8 stuivers het stuk (dit is zeer hoog) ƒ 234,-

voor de nok gording, 2 stuivers de voet (zeker meer als de helft te hoog) 130,-
╶────────
totaal ƒ 364,-

Alle overige aanmerkingen op het dak zijn willekeurig. Het dak blijkt digt te zijn en dus zou men moeijelijk hem meer kunnen verlan­gen.

Wat de kappen betreft, ook deze zijn niet minder als het bestek mede brengd, daar bij hetzelve niet was bedongen dat die van luden(?) bekleed zouden zijn gelijk nu plaats heeft. Dan men stellen voor de ½ dun houd die dezelve minder dik zijn als het bestek mede brengt ƒ5- per kap den Maat­schappij ƒ60,-

De goot is zeker niet gemaakt zo als dezelve behoort te zijn, dan in het bestek staat van behoorlijke grote. Wat is hier om­trent de juiste bepaling waarop een aannemer zou gehouden moeten worden. Immers zo de gevel het vele(?) ver??el­igd, voldoet zij aan het oogmerk en zo haar aan iets ontbrak dan kan dit waar­schijnlijk door blikken pijpen ver­holpen worden. Men stelle derhalve voor deze ƒ 50,-

Het zink moet er ingelegd worden en dat geschied buiten kosten van de aannemer daar hij het daar voor bestemde aan de dak­vengsters gebruikt heeft.

Het glas kan ik niet beoordeelen. Wat hem voorgesteld zou moeten worden weet ik niet en stelle dus hier voor calculatif ƒ 100,-

Zo men voor al deze posten bij een trekt zal men verkrijgen ƒ 1911-18-
en trekt men daar van af
de leng­te – .976-13-
╶────────╴
dan blijft over ƒ .944-05

en plegtig verzeker ik bij deze deze rekening na mijn beste weten te hebben op­gemaakt. Zelf geloof ik dat de aannemer meer als een punt met succes zou kunnen contesteren.

Wanneer men nu op een ge­bouw van deze omvang in zulk een korte tijd gemaakt geen andere aanmerkin­gen te ma­ken heeft dan de opgegeven waar­de beloopt, wanneer men overigens alle re­den heeft om over arbeid en materiaal te vreden te zijn, dan dunkt mij is eenige toege­vendheid billijk.

Hier bij komt nog dat de aan­nemer zeker op het gebouw niet gewonnen heeft, dat hij een man is van geringe midde­len.

Door hem met gestreng­heid te behande­len gaat hij waar­schijnlijk ten gronde.

Tot wat prijs mogen wij dan hopen in het vervolg een gebouw uitte­besteden, daar de overige aan­nemers met de som van ƒ50/m gewaar­schuwd geworden is.

Hoe veel stuitends zelfs heeft het niet voor het gevoel iemand uit zijn bestaan te stellen, hem zijn middel voor altijd te benemen, als men voor zich zelve de overtuiging meent te hebben dat geen verkeert opzet heeft plaats gehad maar de tiu­len(?) veel al het gevolg zijn van de toestem­ming der opzieners of van een begaan abuis.

Na mijn inzien zou de Kommissie derhalve bij besluit hem moeten informeren van hare ontevredenheid wegens de gebreken bij de op naam bevinding en die de aannemer er­kent.

2. Hem de verplaatsing opleggen van de blinden en vengsters in een eene behoorlijke staat te brengen, de kniertjes te veranderen en van ander zeer behoorlijke sterkte te voor­zien.

3. De slapers onder de opgaande schoorstenen te verzwaren of verster­ken.

4. De goten te voorzien van zink en van zo veele blikken afleiders dat het water daar uit behoorlijk afgeleid worden of anders die te vergroten.

5. Dat alle slechte en kromme ruiten door beter glas vervangen worden.

6. Dat de Kommissie ten aanzien van het gebrek aan hoogte van de tweede verdie­ping zich voorbehoud nadere bepalingen te maken die voorna­mentlijk afhangen zullen van de wijze waar op de aannemer de opge­geven gebreken hersteld.

Zie daar WelEd Heeren mijne opinie. Worden de opgegeven gebre­ken op de opge­geven wijze hersteld, dan verklaar ik voor mij het gebouw voor het belang der Maatschappij niet anders te begeren als het is en ik laat, gelijk ik reeds gezegd het verder geheel dan UWelEd over om ten dezen aanzien te doen en laten wat UEd nodig schijnen zal.

De aan­nemer valt mij dagelijks lastig om het geld dat hem voor de andere gekeurde gebouwen competeerd.

Aangenaam zal het mij zijn zo hem die geword.

Met betuiging van hoogachting heb ik de eer te zijn

UWelEd DWDienaar
J. van den Bosch