Blijkbaar hebben de gouverneurs van provincies stukken in de krant gezet dat iedereen die bedelend wordt opgepakt naar de Ommerschans zal worden gebracht. De permanente commissie vreest een oncontroleerbare toestroom bedelaars en schrijft op vrijdag 6 december 1822 daarover aan haar voorzitter prins Frederik, invnr 353:
’s Hage, 6 december 1822
Koninklijk Vorst en Heer!
Bij de overweging van het voor de Mij zoo belangrijke als gunstige besluit van Z.M., in dato 6 november 1822 No 15, meende de P.K. te mogen vooronderstellen dat, alvorens eenige naar buiten werkende executie aan deszelfs bepalingen wierd gegeven, tusschen den Minister van Binnenl Zaken en de Perm Komm zoude worden gehandeld over het aangaan van het noodige kontrakt, ge??teerd in art 10, 16, 17, 18 `19 & 21, van hetzelfde besluit, en dat even daardoor de PK zou zijn in staat gesteld te voldoen aan de bepaling van art 4 van dat besluit.
Zonder dat wij tot nu toe iets van Z Exc de minister van Binnenl Zaken, te dien aanzien vernomen hebben, zien wij echter in de publieke nieuwspapieren, publikaties van de verschillende gouverneurs, gedaan naar aanleiding van art 3 van het gemelde besluit, en waaruit blijkt dat de minister reeds eene dadelijke naar buiten werkende uitvoering aan hetzelve geeft.
Deze omstandigheid doet bij ons bedenkingen ontstaan, hoedanig in dezen bij welligt voorkomende gevallen zal moeten worden gehandeld.
De aanneming toch in de Ommerschans van de bedelaars, die tengevolge van deze publikatien, door de gouverneurs zullen worden opgezonden, kan niet anders geschieden, dan krachtens het kontrakt voor 1000 bedelaars met den minister gesloten, want voor een meerder getal of op andere voorwaarden bestaat nog geen kontrakt, en is nog geen etablissement gereed.
Ofschoon nu het getal der reeds opgegevene bedelaars, die uit de verschillende werkhuizen naar de Ommerschans zijn of zullen worden gedirigeerd, tot op dezen dag bedraagt 552, en er dus nog 448 personen krachtens het gem: gesloten kontrakt kunnen worden aangenomen,- zoo kan de algemeene maatregel welke nu zonder voorbereidend overleg genomen wordt, en de onbeperkte opzending, (welke zonder in achtneming van de zoo wijselijk door Z.M. bij art. 4 gemaakte bepaling schijnt te zullen plaats hebben) gemakkelijk veroorzaken, dat een veel grooter getal, dan het zoo even gemelde naar de Ommerschans worden opgezonden.
Uwe KH gevoelt, dat aan de ééne zijde de PK niet meer personen kan aannemen, dan waarvoor gekontrakteerd is, en dat zij zelve zich aan eene in hare betrekking onverschoonlijke onvoorzigtigheid zoude schuldig maken, door dat getal te boven te gaan, zoo lang er zelfs door den minister niet eens onderhandelingen over een volgend kontrakt zijn geopend, en dat aan de andere zijde, indien de PK zich genoodzaakt mogt vinden, eenige bedelaars die boven het gem. getal mogten worden opgezonden, aftewijzen, het publiek, dat zonder de oorzaken te kennen, alleen op openbare daadzaken oordeelt, daaruit voor de Mij nadeelige gevolgen zouden afleiden, welke het voor de Perm Komm van belang is voortekomen.
Het is verder meer dan waarschijnlijk dat onder de bedelaars die op deze wijze door de gouverneuers zullen worden opgezonden, zich invalide personen zullen bevinden; intusschen kunnen in de etablissementen van de Mij alleen valide bedelaars worden opgenomen, en daar het kontrakt is aangegaan in de vooronderstelling, dat niet dan valide personen uit de bedelaarshuizen zullen worden opgezonden, en het besluit van 6 november ll niet voorschrijft hoe de schifting zal geschieden, en werwaards de invaliden zullen worden opgezonden, was het, naar ons inziens, inderdaad noodzakelijk geweest, dat hierover vooraf door de minister met ons gehandeld wierd; terwijl nu ten aanzien van die invaliden moeijelijkheden en voor het rijk nuttelooze reiskosten kunnen ontstaan.
Het is ons voorgekomen, dat wij in dezen niet anders kunnen handelen, dan:
1e De bedelaars, die door de gouverneurs mogten worden opgezonden, voor zoo verre die valide zijn, tot het getal van 1000 toe in de Ommerschans aantenemen;
2e Den minister bij missive op de bovengem bedenkingen en de mogelijkheid der zwarigheden, die daardoor kunnen ontstaan opmerkzaam te maken.
Intusschen hebben wij gemeend, dat het onze pligt was, dadelijk dit een en ander aan uwe KH medetedeelen; éénsdeels, om het door ons verrigte, en onze verdere handelwijze, aan de goedkeuring van uwe KH te onderwerpen; en ten andere, ten einde uwe KH in staat te stellen, waartoe wij Hoogstdeszelfs intercessie inroepen, om, indien eene der gemelde zwarigheden zich mogt verwezenlijken, ZM te doen opmerken, dat een minder gunstige uitslag, of eene verkeerde beoordeeling van Hoogstdeszelfs zoo doelmatige als heilzame maatregelen, geenzins aan de PK te wijten zoude zijn; maar zij integendeel tijdige aanzoeken gedaan heeft, om alle botsingen voortekomen.
Wij hebben de vrijheid genomen, tevens de minister van binnenl zaken uittenodigen, om spoedig, met ons in onderhandeling te treden, over de uitvoering van het meergem besluit zijner M, wijl het volstrekt noodzakelijk is, zal de plaatsing, bedoeld bij art 10, geheel of gedeeltelijk in het jaar 1823 kunnen geschieden, dat daartoe tijdig maatregelen worden genomen.
Wij hebben de eer… enz