Volgens het brievenboek met invnr 19 geeft Johannes van den Bosch op 22 mei 1821 ‘deszelfs gevoelen, omtrent de voorwaarden ter overname van bedelaars’.
Vermoedelijk is dat de basis voor het navolgende stuk dat zich bevindt in invnr 1405. Het is een gedrukt stuk dat is vergezeld van een circulaire van Gedeputeerde Staten van Drenthe aan gemeentebesturen in die provincie, waarin als toelichting bij artikel 20 staat:
Ingezeetenen, vooral ten platten lande, hebben, sedert geruimen tijd, zich ongenegen betoond, in het doen van bijdragen, ten behoeve der Maatschappij van Weldadigheid, onder het voorwendsel, dat de bedelarij langs de huizen eer scheen toetenemen, dan te verminderen.
Tans vervalt die gezochte reden van verweigering geheel, daar nu ook tot het overnemen van bedelaars kan worden gecontracteerd.
Het stuk zelf:
VOORWAARDEN WAAROP DE PERMANENTE KOMMISSIE VAN WELDADIGHEID BEREID IS VOOR DE OVERNEMING VAN BEDELAARS TE KONTRAKTEREN
artikel 1.
De permanente kommissie biedt de gelegenheid aan, om bedelaars te plaatsen bij kontrakt, in de daartoe door haar in de Ommerschans reeds bestemde, en bij vervolg nader tot dat einde aan te leggene etablissementen.
art. 2.
Personen, door gebreken buiten staat om te werken en kinderen beneden de zes jaren, zonder ouders, kunnen niet worden geplaatst.
art. 3.
Deze kontrakten kunnen worden aangegaan zoo door de plaatselijke of de armbesturen als door de sub kommissien, en door bijzondere personen.
art. 4.
De besteders zullen aan de Maatschappij betalen ƒ 40=00 ‘sjaars per hoofd, in twee half jarige termijnen; de eerste 14 dagen na de overneming.
art. 5.
De kontrakten kunnen voor niet minder dan 16 jaren gesloten worden, behoudende echter de besteders de vrijheid, om na verloop van ieder jaar, de bedelaars, of een gedeelte derzelve, door anderen te doen vervangen, zoo dat de besteders zich wel verbinden, gedurende 16 jaren hetzelfde getal, maar niet dezelfde individus te besteden.
art. 6.
Ook bij overlijden kan het getal door de besteders aangevuld worden.
art. 7.
De bedelaars moeten door de besteders ten hunne kosten getransporteerd worden tot in het door de Maatschappij van Weldadigheid aan te wijzen etablissement.
art. 8.
De permanente kommissie verbint zich, om gedurende den tijd, dat de bedelaars in het etablissement zullen zijn, voor dezelve buiten kosten van de besteders te zullen zorgen.
art. 9.
De bedelaars zullen tot een werkzaam leven worden opgeleid, en gedurende hun verblijf in het etablissement tot arbeiden worden genoodzaakt; zullende de permanente kommissie alle pogingen aanwenden, om hen, zoo zij daar voor vatbaar zijn, door godsdienstig- en school-onderwijs te beschaven en te verzedelijken.
art. 10.
Van al het geen de kolonist boven de kosten zijner voeding en kleeding verdient, zal hij genieten 1/3de om hem gedeeltelijk te worden uitgekeerd, gedeeltelijk voor hem in de spaarbank tw worden belegd. De overige 2/3 zullen strekken aan de besteders in mindering der ƒ 40.00 welke jaarlijksch voor hem betaald moeten worden, (zie art. 4.) zoo dat, indien die 2/3 ƒ 40.00 of meer bedragen mogt, er voor hem niets zoude behoeven betaald te worden.
art. 11.
Na verloop der 16 jaren, waar voor gekontrakteerd wordt, behouden de besteders het regt, om voortdurend een gelijk getal bedelaars in het etablissement van de Maatschappij te plaatsen, zonder daar voor enige betaling te doen, dan alleen van 15 gulden bij elke verwisseling, tot goedmaking van de buitengewone kosten van kleeding.
art. 12.
Indien sommige besturen, uit hoofde van het gering aantal der door hun te besteden bedelaars, dit verkieslijker mogten oordeelen, zullen zij tegen afstand van de voordelen bij art. 10 en 11 vermeld, kunnen volstaan met te betalen ƒ 30.00 per hoofd jaarlijksch.
art. 13.
De kontrakten moeten, indien ze niet door het plaatselijk-bestuur zelve worden aangegaan, door hetzelve worden gegarandeerd, door de provinciale staten worden goedgekeurd en door Zijne Majesteit bekrachtigd worden, ten einde de permanente kommissie daarop met genoegzame zekerheid zoude kunnen negocieëren.
art. 14.
De kontrakten worden aangegaan voor een bepaald getal bestedelingen niet voor één of meer bepaalde personen.
art. 15.
De overneming geschiedt zoo dra mogelijk na de vervulling der formaliteiten bij art. 13 vermeld; telkens worden de epoques voor welke de kontrakten om de plaatsing op zeker tijdstip te erlangen, zullen gesloten zijn, door de permanente kommissie bepaald.
art. 16.
Zoodra de formaliteiten bij art. 13 vermeld, vervuld zijn, zenden de kontrakanten eene nominatieve opgave, bevattende naam, voornaam, ouderdom, beroep en godsdienstige gezindheid van de persone aan de permanente kommissie.
art. 17.
Bij die opgave moet gevoegd worden een certifikaat van gezondheid, waar uit blijkt dat de opgegevene personen niet gebrekkig zijn, en van een certifikaat van het plaatselijk bestuur, constaterende dat de opgegevene personen in der daad zijn bedelaars, en niet behoren, noch in het laatste jaar behoord hebben tot de bevolking der gods-huizen.
art. 18.
De verzending naar de kolonien kan niet geschieden, alvorens de permanente kommissie die opgave akcepterende, het tijdstip, waarop de bedelaars in het etablissement kunnen worden aangenomen, zal hebben bepaald.
art. 19.
Indien de permanente kommissie ontdekte, dat één of meer bedelaars door gebreken buiten staat zijn te werken, of in het jaar voor hunne overnemeing tot de bevolking van eenig godshuis behoord hebben, zal het haar vrijstaan dezelve terug te zenden.
art. 20.
Ten einde het platte land zoo veel mogelijk van bedelaars te ontlasten, zal het de sub kommissien ten platten lande vrijstaan tot plaatsing van bedelaars op bovengemelde wijze te kontrakteren, in verband met de kontributien, welke door hen voor de Maatschappij worden ingezameld, zoodanig, dat 3/4 van die kontributien tot kwijting van de jaarlijksch voor de bij kontrakt overtenemen bedelaars te doene belaling zullen kunnen worden geaffekteerd, en het plaatselijk bestuur alleen zal behoeven te garanderen voor het geval, dat gemelde kontributie tot vervulling vaqn het kontrakt ontoereikende mogt worden.
Kleding der bestedelingen in dit etablissement.
Even gelijk die der kolonisten met de volgende onderscheidingen:
Geen hoed, maar enkel een pet.
In plaats van de mans en vrouwen bovenklederen:
lange roode broeken en groene buizen, van grove wollen stof.
geele rokken en roode jakken, mede van grove wollen stof.
Onderaan het stuk staat:
Goedgekeurd bij Koninklijk besluit van 28 augustus 1821 no. 79.