Aanvullend contract 200 bedelaars

Op 8 januari 1823, invnr 354, schrijft de permanente commissie aan het ministerie van Binnenlandse Zaken over het sluiten van ‘een supplementair kontrakt voor 200 bedelaars’. Volgens een opschrift is dat een reactie op een brief van het ministerie van 4 januari 1823. Diezelfde dag en hetzelfde invnr informeren ze de voorzitter Prins Frederik.

Volgens het brievenboek met invnr 20 komt er 17 januari 1823 een ‘Brief minister van BZ & W, approbeert het voorstel ter sluiting van een suppletoir kontrakt voor de overname van nog 200 bedelaars, verzoekende mitsdien toezending van zoodanig geteekend kontrakt in deuplo.’

Op 22 januari 1823 tekent de permanente commissie het contract en op 23 januari 1823, invnr 354, stuurt ze het naar het ministerie. In invnr 1440 bevinden zich drie exemplaren die qua spelling ietsje van elkaar verschillen (kommissie ipv commissie en contract ipv kontrakt en dergelijke). Gedeeltelijke transcriptie van de tekst:

 

Kontrakt gesloten tusschen Zijne Exc den Minister van Binnenlandsche Zaken en Waterstaat en de Permanente Kommissie der Maatschappij van Weldadigheid wegens de overneming van nog 200 Bedelaars boven het getal van 1000 waarvoor op den 7e October 1822 is gekontrakteerd.

Zijne Excellentie den Minister van Binnenlandsche Zaken en Waterstaat als daartoe geautoriseerd bij besluit van Zijne Majesteit van den 13e Maart 1822 No 22 ter eenre

En de Permanente Kommissie van de Maatschappij van Weldadigheid als ten deze door de Kommissie van Weldadigheid behoorlijk geautoriseerd ten andere zijde

Zijn overeengekomen, gelijk zij verklaren overeentekomen bij dezen, hetgeen volgt:

Artikel 1
De Permanente Kommissie zal van het Gouvernement overnemen, behalve het getal van 1000 waarvoor op den 7e October 1822 reeds is gekontrakteerd, nog twee honderd Bedelaars en dezelve plaatsen in de daartoe door haar in de Ommerschans reeds bestaande, of in andere tot dat einde aanteleggen Etablissementen.

Art. 2 = artikel 2 van het contract van 7 oktober 1822
Art. 3 = artikel 3 van het contract van 7 oktober 1822

Artikel 4
De bestedingsprijs gaat in voor de eerste 50 Bedelaars, met de aankomst van den eersten boven de gekontrakteerde 1000, voor de tweede 50 met de aankomst van den eersten boven de 1050, en zoo verder, verklarende de Permanente Kommissie zich van nu af aan gereed om deze overneming, hetzij successief, hetzij ineens te doen plaats hebben.

Art. 5, 6 en 7 zijn gelijk aan het contract van 7 oktober 1822, alleen het te betalen totaalbedrag is natuurlijk anders.

Artikel 8
Niet korter dan veertien dagen vóór elke opzending op dit contract te doen, zal de contractant ter eenre aan de contractant ter andere zijde, inzenden eene nominative opgave bevattende … verder als 07-10-1822, evenals alle andere artikelen.

 

Volgens het brievenboek met invnr 20 komt er 1 februari 1823 een ‘Brief minister van BZ & W, meldt het ontvangen suppletoir kontrakt voor de overname van 200 bedelaars aan Z.M. ter approbatie te hebben aangeboden.’

 

Op 12 februari 1823, invnr 64, schrijft het ministerie:

 

Brussel;, den 12 februarij 1823

Het contract door UwEd mij bij missive van den 23 januarij 1823 N 52/1 toegezonden, is door mij aan ’s Konings approbatie onderworpen, en ik doe denzelven een dubbel van dat contract toekomen, met een afschrift van Zijner Majesteits besluit van den 3 februarij 1823, N71, Hoogstderzelver goedkeuring behelzende.

Bij het aangaan van het voorhanden contract hebben wij op het oog gehad de overneming der bedelaren, die, ingevolge art 1 van Zijne Majesteits besluit van den 6e nov 1822, N15, zouden worden aangehouden, en niet speciaal die, welke zich in de bedelaars werkhuizen bevinden.

De bewoording, waar in de premissen van gemeld besluit zijn vervat, schijnen, wel is waar, niet goed overeengebragt te kunnen worden met onze bedoeling, dan, ik heb nog tans vermeend dien aangaande geene onservatie aan den koning te moeten onderwerpen, uit aanmerking dat bij Zijne Majesteits besluit meergemeld het bewust contract niet te min goedgekeurd is, zoodanig als het was ontworpen.
De Minister van Binnenlandsche Zaken en Waterstaat

 

In de samenvatting op de buitenkant van deze brief wordt gemeld dat de koninklijke goedkeuring op 21 februari 1823 is gezonden aan de HH Vlaer en Kol, de bankiers van de Maatschappij, zodat het kan dienen als onderpand voor leningen.