6 maart 1826, klacht over de vele invaliden uit Veere

Op 6 maart 1826 schrijft de permanente commissie aan de administrateur van het armenwezen bij het ministerie van Binnenlandse Zaken (Drents Archief, toegang 0186, invnr 358):

Ten vervolge op onze van den 6e januari 1826, N912, hebben wij de eer aan UwEdG hiernevens te doen geworden de nominative opgave van 20 personen, welke, van het transport van 100 bedelaars den 14 december 1825 uit het werkhuis te Veere in de Ommerschans aangebragt, aldaar door den heelmeester uit hoofde van physieke ongesteldheid, tot den arbeid ten eene male ongeschikt zijn bevonden, zullende de overige van degenen, van wier stellige aanneming om dezelfde redenen, wij bij onze opgemelde missive geene verzekering konden geven, vooralsnog in het etablissement worden gelaten, om te zien of hun ligtere kwalen en gebreken door geneeskundige verzorging genezen en hersteld, en zij alzoo tot handen arbeid opgeleid en geoefend kunnen worden.

Het zal ons aangenaam zijn, dat de hierbij opgegeven volstrekte invaliden zoo dra mogelijk ingevolge UwHEdG missive van den 21 febr uit het bedelaars-etablissement worden terug genomen, en wij doen hiertoe den Direktie voorloopig weten, dat zij de bedoelde voorwerpen moet afgeven, wanneer men zich van UwEdG of de bestuurders van het werkhuis te Veere, tot derzelver afhaling bij haar zal vervoegen.

Sommige de invaliden echtgenoot en kinderen bij zich hebbende, waarvan in de kolom van aanmerkingen opgave gedaan is, tezamen ten getale van 13 personen, laten wij aan UwHEdG beslissing over, of deze al of niet het gesticht moeten verlaten, waaromtrent wij UwHEdG dus verzoeken, ons deszelfs intentie te willen kennelijk maken.

Bijgevoegd zijn twee lijsten:

– Gedetailleerde opgave van de ongesteldheid, zwakte en ligchaamsgebreken enz van de onlangs uit het gesticht te Veere aangekomene en voor de veldarbeid ongeschikte personen, door Douwe Petrus van Steenwijk op 12 januari 1826 gemaakt.

– Nominative opgave van personen, die van het transport van 100 bedelaars op den 14e december 1825 uit het werkhuis te Veere te Ommerschans aangebragt, aldaar door den heelmeester, uit hoofde van physieke ongesteldheid tot den arbeid ganschelijk ongeschikt zijn bevonden, door de permanente commissie op 6 maart 1826 gemaakt.