11 mei 1823, over oneerlijk spel baron van Dedem

Op 11 mei 1823, invnr 65, schrijft een duidelijk pissige Johannes van den Bosch vanuit Frederiksoord aan de rest van de permanente commissie:

Frederiksoord den 11 mey 1823

WelEdele Heeren

De Heer van Dedem heeft onder de gronden aan de Maatschappij afgestaan, onder anderen verkogt een perceel turfveen, de 18 morgen genaamt, en bedongen dat het zelve zou worden opgemeten en als dan voor ieder morgen betaald zoude worden ƒ175-.

Men heeft mij, de Direkteur en de Heer van Royen schandelijk misleid als mede de menschen die wij gezonden hadden om het veen optenemen, ons een ander stuk grond vertonende waar werkelijk goed en diep veen gevonden wierd terwijl het in het kontrakt met de Heer van Royen gesloten een ander stuk word genoemd en bepaald.

Ik heb dit op de plaats ontdekt door middel van een landmeter die bezig was de grond optemeten, en op een zeer onmalsche wijze mijn gevoelen over dit gedragen bedrog aan de Heer van Dedem betuigd, waar op de brief onder N1 hier nevens gaande gevolgd is.

Ingevolge van zijn verlangen is de Heer Visser met de Heer van Royen naar de Ommerschans vertrokken ten einde van de Heer van Dedem zelf de aanwijzing te bekomen van het veen gelegen in de 18 morgens.

Dan al wat hij daar heeft kunnen aanwijzen bedraagd namelijk zes a zeven morgen.

Al het overige bestond uit grond met een, twee a drie voeten veen bedekt, maar niet uit turf veen, welke grond geen grooter waarde heeft dan gewone zandgronden en die ik geweigerd heb als veen gronden te doen aanrekenen.

Daar op is gevolgd een tweede brief aan mijn order N2, hier nevens gaande, beneffens een ander N3 aan de Heer van Royen en een N4, ten geleide strekkende van de brief van de Heer van Royen van van Dedem ontvangen en aan mij medegedeelt.

De Heer van Dedem weet zeer goed dat wij reeds het stuk van Eekhoud(?) hebben gekogt en betaald, dat dus, zo wij de koop met hem vernietigen, dit stuk voor ons van geen waarde is en dat hij derhalve, van zijn kant ligtelijk proponeren kan de aangegane koop te vernietigen.

Na mijn inzien moeten wij ons eenvoudig houden aan ons kontrakt en aan de Heer van Dedem betalen zo veel turf veen als hij in de zo genaamde 18 morgen kan aanwijzen en meerder niet.

Zonder processen zullen wij van dit mannetje niet afkomen, zo wij de minste wankelmoedigheid aan den dag leggen. Want het is zijne manier langs dien weg boeren verveent(?) te maken.

Het recht is ontegensprekelijk op onze zijde en laat hem dus tobben, zo veel hij verkiest. De Heer van Royen heeft hem aan de Permanente Kommissie gerenvoyeerd. Het best zal zijn zijne brief in onze handen te stellen om consideratie en advies en vervolgens hem zodanig te antwoorden als de Kommissie gerede oordeelen zal.

(dan een stuk over de aanbesteding van Veenhuizen)

UWelEd DWDienaar
J. van den Bosch

P.S. het antwoord door mij aan de Heer van Dedem gegeven gaat ook hier nevens onder N5. Mag ik alle deze stukken terug verzoeken. Dezelve kunnen mij te pas komen bij het adviseren.

 

Zoals in de brief aangekondigd, zijn er diverse bijlagen. N1 is een brief van baron van Dedem vanuit Rollecate:

Het veen wat UWEdGeb. bedoeld en waar ingegrepen word, als dat er bij leveren(?) was de hoek niet 16 meer vast(?) 12 morgens of om die rooij(?).

Dit was wel in onze onderhandeling de eerste keer, wanneer men de koop niet heeft goedgekeurd en dat was veen van onze comp. en niet van mijn.

Ik verzoek UWEGebGestr. niet overhaast te werk te gaan, maar de zaak te onderzoeken en houde mij overtuigd dat UWEdGeb. bij nader aanzien geheel anders denkt als de brief die ik ontfang doet vermoeden.

Doe mij dus het plaisier mij na zondag een dag te bepalen dat UWEGeb. aan de Schans zal zijn of iemand en de Heer van Rooyen zenden en dan is de zaak gevonden, daarvan ben ik zeker.

Ik verwagt hierop dan dadelijk berigt, en geef UWEGebGestr. aan deszelfs bekende billijke denkwijze over, om eerst te onderzoeken en mij zelve te horen en te spreken zonder finaal te oordelen en te beslissen.

 

Bijlage N2 is ook van baron van Dedem aan Johannes van den Bosch, waarin hij meldt ook wel van de hele koop te willen afzien:

De plaatsgehad hebbende opneming zal voldoende hebben bewesen dat ik UWEG zal leveren hetgeen verkogt is, en daarvoor is er een schriftelijk koopcontract, waaraan men zig moet houden.

De beste veengrond bekend onder de benaming de 18 morgens is meen ik bij meter gem(?) 18 m. 529R., dog dat kan gemeten worden.

De driehoek naast(?) twee delen in het 4e blok zijn verkogt ad 35 gld de morgen.

Zo die te samen 50 morgens bedragen kan men daar tegen betalen, voldoet na expost(?) meer bedingen voor de morgens die aan het 3e blok ligten(?) en waar 5 en 6 veen is, zo twijfelde ik of de Maatschappij mij ƒ175- zoude geven, ook kan ik dit in regte naar billijkheid vorderen.

UWEG zal dus zonder hij de moeite geven van zig regt te verschaffen het verkogte kunnen bekomen en mogt men van oordeel zijn bekogt te zijn, zo wil ik de geheel koop, zo van mij zelve als namens mijne compagnons wel vernietigen en dat alles behouden, hier op versoek ik slegts berigt.

In allen deele hebbe ik ter goede trouw gehandelt en gedagt UWEG plaisier te doen. Continuele stokerijen van andere, zo ik gisse, schijnen steeds besig om twedragt in de wereld te brengen. Daarvan ben ik een iyond(?),

 

Bijlage N3 is een brief van baron van Dedem aan schout en notaris Stephanus van Royen die de grondaankopen voor de Maatschappij tegelt:

Nu verzoek ik UWEG mijn ten aller aller spoedigste maar te melden wat de Commissie verkiest.

Of de koop zoals hij gesloten is te accepteren en te voldoen of alle de contracten te annuleren.

Wanneer ik alles terug zal nemen zo van mij particulier als uit de compagnie gekogt, dat ik dan voor mijn houde. Ik zal van die grond meerder maken en de Heeren zal ik ontslaan, wilde ik mijn regt verschaffen, zoals men mij reuproce(?) dreigt.

Dan zal dat na mijne opinie wel aan mijne zijde zijn.

Het spijt mij deeze haspelarij bestaan moet. Het schijnt wel of men er op uit is om altoos kwaad te stoken.

 

Bijlage N4 is het begeleidende briefje van S.J. van Royen waarmee hij de brief hierboven doorstuurt aan Johannes van den Bosch:

Doch het contraire blijkt duidelijk uit het koopcontract.

Daar staat, te hebben verkocht, een perceel turfveen met zijn ondergronden, de achttien morgens genaamd, gezwet(?) ten noorden aan het Katingerveld, ten oosten de erven van Marle, ten zuiden het 4e blok, en te westen de driehoek. – en zulks voor een som van ƒ175.00 per morgen Rijnlands te betalen naar de groote zoo als bij de opmeting zal worden bevonden worden.

Dus blijkt uit het koopkontrakt dat er geen meer morgens betaald behoeven te worden, als de groote van het turfveen bedraagd.

Ook kan ik verklaren hoe mij dat perceel is aangewezen: zoo als nu de laatste keer door de Hr. van Dedem aan den Hr. Direct. en de landmeters nog wederom aangewezen is, geworden, en dus kan de Hr. van Dedem daar niets tegen doen.

 

Bijlage N5 is een kopietje van het antwoord dat Johannes van den Bosch heeft gegeven aan baron van Dedem na diens briefje dat hierboven als N2 staat:

Hoog Welgeboren Heer!

Ik heb geene bevoegdheid om een kontrakt door de Permanente Kommissie geapprobeerd te vernietigen, en dus moet ik Uw Hoog Wel Geb. met dat voorstel aan haar verwijzen, zijnde genoemde Kommissie van het voorgevallene behorelijk onderrigt en dus in staat te oordeelen wat in deze haar plicht vordert.

De Heer van Royen en de Heer Visser zijn aan de vaart geweest, dan verklaren dat Uw HoogWelGeb. niet hebt kunne aanwijzen de juiste limiten van het aan de Maatschappij verkogt turfveen.

Zodra dit geschieden kan zijn wij bereid het zelve te laten opmeten en aan de inhoud van het kontrakt te voldoen.
Met verschuldigde gevoelens

UHoogWelGeb DWDienaar
J. van den Bosch

 

Op 28 mei 1823, invnr 65, schrijft Johannes van den Bosch in een ps-je bij een brief over andere onderwerpen:

Van Royen is wederom naar de Ommerschans om met van Dedem te spreken. Wij hebben drie getuigen bereid om de eed te doen dat van Dedem in persoon een ander grond aangegeven heeft als hij pretendeert aan ons verkogt te hebben: Van Royen, Visser en Ketel, zo dat naar mijn inzien er nog wel geen reden bestaat aan zijne eisschen toe te geven.

 

Uiteindelijk legt Johannes van den Bosch, hier aangeduid als de tweede assessor, de afwikkeling in handen van directeur der koloniën Wouter Visser. Die schrijft op zaterdag 11 oktober 1823, invnr 67:

ZijnHEdGest. den Heer 2e Adsessor telkens brieven ontvangenden van den Heer van Dedem betrekkelijk de aangekochte veen en zandgronden, bekend onder den naam van de 18 morgen; en na daar over meermalen te hebben gesproken, heeft mij bij het in han­den stellen eens briefs van gen. Heer van Dedem, geinviteerd de Permanente Kommis­sie te verzoeken met opgave van de hoeveel­heid der beide soorten van gronden welke onder die 18 morgen naar meting zijn gele­gen een mandaat ter voldoening dier gronden – het veen tegen ƒ175- en het zand tegen ƒ35 de morgen – aan mij of den Heer van Rooyen te zenden, welke mandaat dan tegen behoorlijke kwitantie of over­dragt der gronden aan den Heer van Dedem konde worden uitgereikt, ten einde deeze zaak eenmaal te termineren;

aan gezegde invitatie des Heeren 2e Adsessor bij deeze voldoende, neem ik de vrijheid er bij te voegen, dat mijns inziens het gevraagde mandaat gevoegelijker aan den Heer van Rooyen kon worden gegeven, zijn­de ZijnWelEdelGest. beter dan ik met de wijze van overdragen of overgave van bewij­zen van eigendom etc. bekend.

Onder de zogenoemde 18 morgen zijn begrepen 15 morgen 11 roeden veen en 3 morgen 540 roeden zandgrond; de ▴ daarbij gelegen is groot 30 morgen.