eerste tien bedelaars op de Ommerschans

Al in 1821 vraagt de subcommissie van weldadigheid Delft om informatie over een bedelaarscontract. Op zaterdag 12 januari 1822, invnr 353, schrijft de permanente commissie een: ‘Missive ter beantwoording van de brieven der Subkommissien Delft en Tiel, van 31 oktober en 9 november ll, aangaande het kontrakteren voor de overneming van bedelaars in de Ommerschans.’

 

Die beantwoording is blijkbaar bevredigend, want op 7 februari 1822 sluit de subcommissie Delft een contract voor de opname van tien bedelaars  à f 30 per jaar. Een van de zogenaamde ‘F-contracten’, zie hier.

 

Het leidt tot een vermelding in het maandblad de Star van februari 1822, pagina 159: De Sub-kommissie te Delft heeft aan andere kommisiën, autoriteiten en korporatiën, een loffelijk voorbeeld ter navolging gegeven, door het sluiten van een kontrakt ter plaatsing, bij provisie, van 10 bedelaars in de Ommerschans.

 

Op maandag 13 mei 1822 meldt het brievenboek met invnr 20 de ontvangst van: ‘Brief 52/5 subcie Delft, zendt in – rekening cour over 1821, eene naamlijst der 10 bedelaars waarvoor gekontrakteerd is; een certificaat van hunne gezondheid; en een stamlijst van het uit die stad uit de kontribt over 1822 overtenemen huisgezin van F. de Bruin, sterk 4 hoofden; verzoekt bepaling van tijd en wijze des vertreks der bedelaars.’

 

Genoteerd wordt ‘In handen des Hr vR’, oftewel Faber van Riemsdijk, ‘Not 15 id art 25’, oftewel besproken op 15 mei bij artikel (= agendapunt) 25.

 

Op 16 mei  1822 meldt datzelfde brievenboek: Brief 68/5 Subcommissie Delft, zendt in zeker attest, behorende tot de stukken van de overtenemen bedelaars.

 

Nog doen: Woensdag 15 mei 1822. Illustratie uit het blad Delf, nominatieve staat van de 10 opgepakte en voor verzending gereed zijnde bedelaars.

 

Achteraf kan gereconstrueerd worden dat de tien bedelaars rond deze tijd, zo’n zestien weken voordat ze feitelijk in de Ommerschans aankomen, al worden opgesloten in het Delftse gemeentehuis. In 1825 wil Delft vijf bedelaressen sturen en dan schrijft op 5 juni 1825, invnr 74, de subcommissie Delft:

Bij deze gelegenheid neem ik nogmaals de vrijheid, aan de Permanente Commissie te verzoeken, ons zoodra mogelijk kennis te geven, wanneer wij onze vijf bedelaressen kunnen opzenden en op welke wijze dit behoort te geschieden; dewijl over drie jaren de tien bedelaars, waarvoor gekontracteerd was, zestien weken alhier op het stadhuis zijn gedetineerd geweest, alvorens opgezonden te worden, ’t geen tot klagten aanleiding heeft gegeven.

 

Het brievenboek gaat verder op 30 mei 1822: Brief 161/5 Delft, verzoekt dringend de spoedige plaatsing der 10 gekontrakteerde bedelaars.

 

De permanente commissie besluit het de directeur te vragn: aan den directeur geschreven wegens de aanvraag van plaatsing van 10 bedelaars 5 juny.

 

Die directeur reageert zondag 9 juni 1822, invnr 61: Betreffende de dadelijke overname der bede­laars van Delft en Monnikendam dat in het ouden gebouw te Ommerschans nog wel plaats is, om 11 perso­nen te vestigen, doch dat het mij voorkomt voor de desertie als andersints gevaarlijk te zijn; dezelve nu reeds overtenemen, aangezien het in dien tijd niet mogelijk is de Schans behoorlijk te sluiten en nog minder eenige grote menigte werklieden, waaronder zich somtijds landlopers vermen­gen, buiten dezelve te keeren.

 

Waarop de permanente commissie aan Delft schrijft dat het nog niet mogelijk is. Volgens het brievenboek met invnr 20 reageert Delft daarop met een 18 juni 1822 binnengekomen brief: Subcie Delft, meldt genoegen te nemen in het uitstel ter overname van den 10 bedelaars tot 31 july aanstaande

 

Nog steeds hetzelfe brievenboek meldt dat Delft op 29 juli 1822 ‘verzoekt de 10 bedelaars snel over te nemen’

 

Daarop reageert op zondag 3 augustus 1822, invnr 62, Johannes vd Bosch in een brief aan secretaris Oc­kerse: Wij stellen voor Delft te ant­woorden dat de gebouwen in de Ommer­schans noch niet voko­men voltooid zijn daar de droogte vroeger verhindert heeft de matie­rialen met dien spoed aan te voeren als men had gehoopt, dat men echter met den 15de hoopt gereed te zijn en de subkommissie te Delft zo spoedig doenlijk zal worden geinfor­meerd wanneer de bedelaars kunnen worden opgezonden.

 

NOG DOEN 29 augustus 1822

Besluit volgens brievenboek invnr 20. Besluit tot bericht aan Delft dat de tien mogen komen (pas dag later komt brief Van Riemsdijk die in Kloosterhuis staat) (brievenboek invnr 20)

 

30 augustus 1822, subkommissie Delft, meldt de bedelaars aanstaande donderdag per Rotterdamsche Zwollenaar onder het geleide van een agent der policie te zullen afzenden (brievenboek invnr 20)

 

 

Drents Archief, toegang 0137.01, invnr 422

Willemina van Lith A1
Alida van Lith A2
Anna Smits A3
Cornelia Bischop A4
Maartje Groeneweg A5
­– Francina Kortlever A6
Jacob de Bruin A7
Lambertus van Bodegum A8
Jan Casar A9
Johannes Huijbertus Smits A10