De Hagenaar Jan Vogel is achterin de veertig. Samen met echtgenote Hendrika heeft hij vijf kinderen, lopend van Cathootje van net drie jaar tot Charlotta die al vijftien is. Maar Jan Vogel is ‘zwak en ziekelijk’. En volgens sommigen is hij ook nog ‘gekrenkt in zijne geestvermogens’. Hoe ernstig dat laatste is, valt niet te achterhalen, maar hoe dan ook is hij niet in staat zelf in zijn levensonderhoud te voorzien. En dus dumpt het Haagse gemeentebestuur hem en zijn gezin mei 1825 in de Ommerschans.
Vervolgens heeft datzelfde gemeentebestuur praatjes over de manier waarop Jan Vogel op de schans behandeld wordt. Twee maanden nadat zij hem hebben afgeleverd is hen een geval van ‘onbehoorlijke behandeling’ ter ore gekomen dat naar hun mening absoluut ‘niet ononderzogt’ mag blijven. Jan Vogel zou, heeft het bestuur vernomen, ‘door eenen der opzigters op het veld onbarmhartig geslagen zijn, om dat hij niet werkte’.
Het bestuur heeft dat uit betrouwbare bron, door hen omschreven als ‘eene respectabele hand’, nader geprecisieerd als ‘een aanzienlijk particulier van Amsterdam’. Die bron had er op gewezen dat zulks zich had afgespeeld op 15 juli 1825. Blijkbaar een zomerdag dat de hitte volgens iedereen zo groot was ‘dat zelfs gezonde en sterke menschen dezelve nauwelijks verdragen konden’. Het gebeuren, weet het bestuur nog te melden, had ‘veel sensatie gemaakt’ onder zowel de familie van Jan Vogel als de mensen bij hem op zaal en de gevolgen van de mishandeling waren bij Jan Vogel ‘twee uren daarna nog allermerkbaarst geweest’.
Den Haag verlangt een ‘naauwkeurig onderzoek’. Er moet natuurlijk wel netjes omgegaan worden met de mensen die ze de stad uitgebonjourd hebben.
Directeur Visser kwijt zich van dat onderzoek. Hij gaat van Frederiksoord naar de Ommerschans en zoekt de kwestie tot op de bodem uit. De betrokken opzichter blijkt zelf een bedelaar, Pieter Kortvriend.
Hij is afkomstig uit Brussel, begin dertig en al bezig aan zijn tweede opname in het instituut. Pieter Kortvriend had zich na zijn eerste aankomst in oktober 1822 razensnel vrijgewerkt. Hij stond op de allereerst voordracht voor ontslag die op 14 februari 1824 door de Maatschappij van Weldadigheid naar het ministerie was gestuurd. Hij had toen een tegoed van 25 gulden 84 en een halve cent en de directie meldde over hem: ‘is oppassend’. Op 10 maart 1824 was de poort opengegaan en werd hij met 28 andere gelukkigen uitgezwaaid.
Maar na een half jaar is de 25 gulden op en wordt hij de schans weer binnengebracht. Toch heeft de Maatschappij blijkbaar wel vertrouwen in hem, want hij wordt benut als opziener. En een goeie, volgens het verslag van directeur Visser: ‘de opzichter Pieter Kortvriend, is mij door onderscheidene kolonisten als zeer zagt en welwillend voor zijn onderhorige menschen opgegeven’.
Toch heeft hij Jan Vogel een lel gegeven. Dat wordt door niemand ontkend, Visser meldt ‘dat aan Vogel een ongelukkige slag is toegebragt, die hem zware pijn heeft veroorzaakt’. Maar als hij ‘den geslagene en den opziener’ samen met nog een clubje bedelaars bij elkaar heeft geroepen en over het incident heeft ondervraagd, kan hij melden dat ‘Vogel volgens zijne eigen verklaring, de bewuste slag als zonder opzet aan hem toegebragt beschouwd’.
Gelukkig maar, de lieve vrede is daarmee hersteld en aan Den Haag kan een geruststellend rapport geschreven worden.
Wil Schackmann, september 2013
—
Zie voor de archiefstukken de files van:
– Jan Vogel
– Pieter Kortvriend