Petronella van der Spijk, bedelaar

Petronella van der Spijk wordt 27 maart 1824 de Ommerschans binnengebracht door de stad Den Haag. Zij krijgt op folio 315 van het boek gemerkt A (Drents Archief toegang 0137.01, archief van de Rijkswerkinrichtingen te Veenhuizen en Ommerschans, invnr 422) het bedelaarsnummer 25.

Volgens die inschrijving is zij geboren 8 juni 1805 te ’s Gravenhage, als dochter van Cornelis van der Spijk en Franciska Burger, en heeft zij het laatst gewoond in hetzelfde ’s Gravenhage.

Petronella van der Spijk heeft een breed aangezicht en een breed voorhoofd, bruine ogen, een spitse neus, een ‘middelmatige’ mond, ronde kin, bruin haar en als bijzonder kenmerk ‘pokdalig’.

Blijkbaar is er op een gegeven moment een verzoek om haar vrijlating gedaan, want op 29 december 1824 stuurt directeur Wouter Visser aan de Permanente Commissie een ‘extrakt uit het rekening boek in het bijzonder en opgaaf der conduite in de Ommerschans van Petronella van der Spijk’. (Drents Archief, toegang 0186, invnr 71)

 

Daar bij is geschreven door de adjunct-directeur van de schans Harloff:

De ondergetekende verklaart dat bovenstaande rekening van Petronella van der Spijk als extract uit het rekeningen boek in het bijzonder der kolonisten is getrokken, en dat genoemde Petronella van der Spijk, tevens zich gedurende haar verblijf zedert den 17e maart 1824 aan de Ommerschans, als eene der meest vlijtigste, stille en zedelijkste kolonisten heeft gedragen, en op de straflijst der kolonie niet wordt aangetekend gevonden.

 

Tegelijkertijd stuurt Visser een verklaring mee van de zaalopziener Willem Nieuwenhuis:

Verklaring gedaan door den opziener Nieuwenhuizen omtrent het gehouden gesprek met de stiefmoeder van de koloniste Petronella van der Spijck N25, tijdens gen. opziener in s’Gravenhage is geweest.

Toen ik in het huis van van der Spijck ben gekomen met oogmerk om aan hem de groete te doen van zijne dochter aan de Ommerschans, heb ik niet de vader maar wel de moeder van Petronella van der Spijck aangetroffen.

Op het verneemen dat ik aan haar de groetenis deed van hare dochter, gaf zij mij ten antwoord “dat zij van hare dochter niets wilde horen of weeten, dat haar gehouden slegt gedrag haar het regt gaf om niets meer voor haar te doen, en dat ik niet de moeijte moest doen om aan haar man over gen. dochter te spreeken, als willende deeze er ook niets meede te doen hebben”, waarop vrouw van der Spijck na nog eenige scheldnamen en slegte uitdruk­kingen over hare dochter te hebben uitgesproken het gesprek heeft afgebro­ken, en ik mij uit het huis heb begeeven.

Zijnde er behalve deeze verklaring geene woorden tusschen ons verwisseld.

Ommerschans den 27 december 1824
W. Nieuwenhuysen

Visser schrijft daarbij, alles dus invnr 71, dat hij meestuurt:

eene verklaring van den zaalopziener Nieuwenhuis, omtrent zijn gehouden gesprek met hare stiefmoeder te ’s Hage; volgens verder mede gedeelde door des Heeren Harloff omtrent deze P. van der Spijk en haar stief­moeder, welke ZEd. van andere kolonisten te O.S. die met het huishou­den van Van der Spijk wel bekend zijn, heeft ingewonnen, schijnt te blijken, dat deeze stiefmoeder hare dogter een slegt hart toedraagt en zeer stiefmoe­der­lijk heeft behandelt.

 

Bij een concept-ontslagvoordracht dd 25 mei 1827 (Drents Archief, toegang 0186, invnr 147) wordt over Petronella van der Spijk gezegd:

Is langdurig ernstig ziek geweest, en tot hiertoe niet van wangedrag te beschuldigen. Reeds in het vorige jaar voorgedragen doch het ontslag geweigerd.

 

Maar ook dat jaar wordt het ontslag geweigerd. Uiteindelijk wordt zij 19 november 1828 uit het bedelaarsgesticht ontslagen.