Hendrik Strijman maakt deel uit van het Groninger transport dat van 16 januari 1823 uit Groningen vertrekt en 18 januari 1823 op de Ommerschans aankomt, vermeld in De bedelaarskolonie p 134-137. Dat transport is eerder beschreven in Gens Nostra, jaargang 63, nummer 4/5 april/mei 2008, maandblad van de Nederlandse Genealogische Vereniging, www.ngv.nl, waarbij met hulp van Petronella Elema veel genealogische gegevens over de deelnemers aan de reis zijn gevonden.
Zo ook:
Hendrik Strijman (ook Stegman), volgens bijlage bij huwelijk ged. 19-7-1777 te Haarlem, beroep arbeider, volgens bijlage bij huwelijk zoon van Hendrik Strijman en Alida de Meyer, tr. Groningen 1-2-1818 met Maria Josepha Geertruid Kolbo A 421. Stiefvader van Jan Joseph Kolbo A 422 en vader van Antonius Strijman A 423.
—
Hij komt op lijsten voor als invalide en zal deel uitmaken van een uitruil validen-invaliden met het gesticht te Hoorn. Strijman wil dat niet en schrijft een brief van die strekking aan de Permanente Commissie dd 20 maart 1825 (Drents Archief, toegang 0186, invnr 72), uit welke brief wordt geciteerd in De bedelaarskolonie p 240-241. De volledige tekst van die brief:
—
In de needrigste termen, en met gepaste Hoog Agting, neemd de ondergeteekende, Hendrik Strijman, zig voor het tegenwoordige bevindende in de kolonie de Ommerschans; op het aller onderdanigst de vrijheid, omme ter kennisse van UWHoogEdelen te brengen dat hij zig met zijne huisvrouw en twee kinderen, nu alreeds ruim zes en twintig maanden hebbende bevonden in deese kolonie, zoo als naar beste weeten van de ondergeteekende, zoo wel van weegen hem zelve als zijne huisvrouw niets anders kan getuigd worden, dan dat zij zig altoos volijverig tot het vervullen van alle hunne verpligtingen hebben betoond, en zig onbesprooken hebben gedraagen, gebruikende hier bij wel expresselijk de vrijheid aan de serieuse overweeging van UWHoogEdelen te onderwerpen, dat hij nog zijn huisvrouw, bevorens hun verblijf in de Ommerschans, zig nimmer aan eenige de minste bedelarije of iets diergelijks hebben schuldig gemaakt, maar in teegendeel door een drom van omstandigheeden, vrijwillig – ten gevolge eener uitnoodiging door de regeering van Groningen te dier tijd gepubliceerd aan allen de zodanigen welke zig naar de kolonien wilden begeeven gedaan – naar hier hebben begeeven.
Dog, HoogEdelen Heeren, daar de ondergetekende tot uiterste leedweezen, zo wel van hem als zijne huisvrouw, dewelke zig in hoogswangeren staat is bevindende, heeft moeten ondervinden, dat men hun beneevens hunne kinderen, op den 18e januarij ll. op het onvoorziens met een klein aantal naar het gesticht voor bedelaars te Hoorn heeft afgezonden, dog wederom zijn geretourneerd, en als nu zederd dien tijd wederom alle kragten inspannende om eenmaal wat overwonnen hebbende, hun ontslag te erlangen, ten dien einde alreede wederom zeeven guldens en twee en zeeventig cents over verdiensten op hunne boekjes hebben te goed gemaakt.
En naar de ondergeteekende onwaard men alhier voornemens te zijn, hun wederom naar Hoorn van hier aftezenden en zij abuis op eenmaal, al hunne hoop wederom verdweenen en alle hunne pogingen den bodem zien ingeslaagen.
Zoo is het in vertrouwen op de edele vaderlijke goedheid en welwillendheid van UWHoogEdelens, dat hij ondergeteekende, zoo voor hem als zijne bedroefde huisvrouw en onnozele kinderen is smeekende, omme in de kolonie de Ommerschans te worden gelaten, en alzoo in staat te worden gesteld, als een ongelukkig gezin van gezamentlijk hun bestaan en onderhoud te moogen erlangen, daar in teegendeel andersints verdriet en hartzeer hun zal doen vergaan; te meer daar zij al hier hunne voeding en op den duur veel meer kunnen verdienen.
In den hoope aller onderdanigst dat deese vrijpostigheid door UWHoogEdelen ten beste zal moogen geduid worden, zoo noeme zig allernedrigst met de hoogste agting
HoogEdele Heeren UWHoogEdelen onderdanigen en gehoorzamen dienaar H. Strijman
P.S. Op het oogenblik wordende gewaar dat ik met mijn ongelukkige vrouw en kinderen momentelijk moeten vertrekken naar het gesticht van Hoorn; zoo gebruik nog met de grootste nedrigheid de vrijpostigheid UWHoogEdelen hier van te informeeren, met ootmoedig verzoek om nog naar hier te rug te moogen keeren.
—
Desondanks wordt hij diezelfde dag, dus 20 maart 1825, met zijn gezin van de Ommerschans overgebracht naar het gesticht te Hoorn. Directeur Visser schrijft daarover en over Strijmans brief aan de Permanente Commissie dd 26 maart 1825 (Drents Archief, toegang 0186, invnr 72). De volledige tekst van die brief:
—
Der Permanente Kommissie heb ik de eer te berigten den goeden ontvangst hare missive van den 23 dezer N1106 met de daar in vermelde brieven, in antwoord op dezelve is dienende dat, naar ingekomen informatien van den Heer Harloff het op den 12 dezer geannonceerde transport van 40 mannen bedelaars uit Hoorn mede te Ommerschans is aangekomen, en dat er tien bewuste invalides met de geleiders van gen. transport zijn mede gegeven, waaronder zich dan ook zal bevinden de schrijvers des briefs waarvan ik afschrift heb ontvangen;
immers als de onderteekening H. Strijman en de naam Hendrik Stegman in de opgave der Permanente Kommissie van den 12 dezer voorkomende dezelfde persoon aanduiden;
wat nu aangaat het aangevoerde omtrent zijn vertrek en retour op den 18 jan. jl., hiertoe diene tot inligting het volgende, het was destijds dat ik de Direkt. te Ommerschans berigte dat de bedelaars door de zorg des Heeren Gouverneurs van Noord-Holland naar Hoorn zouden worden overgebragt, de Heer Harloff scheen mijnen brief niet begreepen of anders met geene genoegzame attentie gelezen te hebben, gaf die menschen van hun vertrek op morgen kennis en informeerde mij daarvan;
mijnen brief waarbij ik ZEd. van deszelfs dwaling informeerde kwam nog tijdig genoeg aan om de reeds vertrokken bedelaars, op eenen klijnen afstand van de Ommerschans te agterhalen en dien eigen dag in het gestigt te rug te voeren; het welke zeker door die schrijver bedoelde word.
—
24 augustus 2013, Wil Schackmann