Martinus Prinse, bedelaar

Martinus Prinse wordt met naam genoemd in De bedelaarskolonie blz 293.

Martinus Prinse wordt 4 november 1822 de Ommerschans binnengebracht vanuit het gesticht te Brugge. Hij krijgt in het boek gemerkt A (Drents Archief toegang 0137.01, archief van de Rijkswerkinrichtingen te Veenhuizen en Ommerschans, invnr 422) het bedelaarsnummer 249.
Volgens die inschrijving is zij geboren 1773 te Brugge. Martinus Prinse is vijf voet, vier palm en vier streep lang, hij heeft een dik aangezicht en een rond voorhoofd, grijze ogen, een dikke en grote neus, een grote mond, ronde kin, donkerbruin haar en een bijzonder kenmerk dat ik niet kan ontcijferen.

Martinus Prinse komt voor in een discussie over de ontslagvoordracht voor 1829 (Drents Archief, toegang 0186, invnr 1469).
De Permanente Commissie schrijft 30 maart 1829:
Wijders hebben wij niet op de staten gevonden de volgende kolonisten, welke in 1822 zijn aangekomen en dus volgens de Instructie, mede hadden moeten worden voorgesteld.
(…)
No 249 Martins Prinse te Ommerschans aangekomen 4 November 1822

Directeur Visser antwoordt:
Martins Prinse no 249 te Veenhuizen Is om reden van de voordragt afgelaten geworden doordien hij innocent is en niet geschikt om in de gewone maatschappij te worden opgenomen, alleen door hem in het gestigt van weldadigheid te laten blijven, wordt hij voor alle behoefte bewaard gebleven.

Bijgekrabbeld met potlood (wschijnlijk eindbeslissing):
Blijven om zijne ongeschiktheid om voor zich de kost te verdienen.