abusief

Dat bedelaars meestal te voet gaan, is met name pijnlijk als de reis tevergeefs is. Ene Charlotte Maertens is ‘abusief door burgemeesters van Gent opgezonden’. Ze komt 3 juni 1823 op de Ommerschans aan en krijgt bedelaarsnummer 835. Wat het abuis precies betreft is onduidelijk, maar Gent komt er zelf mee op de proppen, blijkens een notitie in het brievenboek van de Permanente Commissie: ’23 augustus 1823: burgemeester en schepenen van Gend, verzoeken de terugzending van C. Maartens uit de O-Schans’.
Dat wordt door de Permanente Commissie doorgegeven aan de directie ter plaatse, maar een andere notitie in hetzelfde brievenboek geeft 29 september 1823 een bericht van de directie: ‘Meldt de bedelares Martens, om ziekte, nog niet naar Gent te hebben kunnen terugzenden’. Een maandje later is ze blijkbaar opgeknapt, want in het stamboek staat dat zij 26 oktober 1823 is teruggezonden.
Misschien was ze ziek geworden door gebrek aan warme kleding, want adjunctdirecteur Georg Hoff acht het nodig haar in de kleren te steken. Het is in de laatste periode van zijn dienstverband, de sympathie tussen Hoff en zijn werkgever is grotendeels verdwenen, de adjunct maakt zich regelmatig schuldig aan wat de Maatschappij noemt ‘eigendunkelijk handelen’, dus hij neemt niet de moeite om te melden dat hij haar heeft teruggestuurd en van nieuwe kleding voorzien.
Men merkt het pas anderhalve maand later als van burgemeester en schepenen van Gent binnenkomt ‘eene asignatie van zestien gulden negen en zeventig centen, ontvangbaar bij de Heer Directeur van het Post-kantoor te ‘s Hage’. De geldwissel is ter voldoening van ‘medegenomen kleedingsvoorwerpen en gegeven reisgeld aan de teruggezondene Charlotte Martens’.
De Permanente Commissie int eerst het geld en vraagt dan bij de directeur in Frederiksoord na hoe het kan dat zij van niets weet. Maar tegen die tijd is adjunctdirecteur Hoff al niet meer in dienst.