Johannes Hendrik Kellerman, bedelaar

Johannes Hendrik Kellerman maakt deel uit van het eerste transport Sepp dat vanuit Amsterdam, na een tocht met karren over de Veluwe, beschreven in De bedelaarskolonie p 139-142, Amstelodamum 1965 p 106 ev en de Star van april 1823 p 295 ev, zaterdag 15 februari 1823 op de Ommerschans aankomt. Er is een lijst van alle deelnemers aan dat transport.

Johannes Hendrik Kellerman krijgt in het boek gemerkt A (Drents Archief, toegang 0137.01, archief van de Rijkswerkinrichtingen te Veenhuizen en Ommerschans, invnr 422) het bedelaarsnummer 452. Er wordt geen signalement van hem opgemaakt.

Hij is vergezeld van zijn echtgenote:

Maria Guindt krijgt in het boek gemerkt A het bedelaarsnummer 453. Volgens die inschrijving is zij geboren 27 juli 1790 te ’s Gravenhage, als dochter van Antonie Guindt en Anna Maria de Raad, en heeft zij het laatst gewoond in Amsterdam. Maria Guindt heeft een lang aangezicht en een breed voorhoofd, lichtbruine ogen, een lange neus, een ronde kin, blond haar en geen bijzondere kenmerken.

En hun beider zoon is er ook bij:

Johannes Hendrik Kellerman jr krijgt in het boek gemerkt A het bedelaarsnummer 454. Volgens die inschrijving is hij geboren 3 oktober 1814 te ’s Gravenhage, en heeft hij het laatst gewoond in Amsterdam. Johannes Hendrik Kellerman jr heeft een lang aangezicht en een breed voorhoofd, bruine ogen, een grote neus, een ronde kin, blond haar en geen bijzondere kenmerken.

Johannes Hendrik Kellerman sr is een van de invaliden, genoemd in De bedelaarskolonie blz 142. Die vermelding is gebasserd op een brief dd 19 februari 1823 van directeur Visser aan de Permanente Commissie (Drents Archief, toegang 0186, invnr 64). De volledige tekst van het betreffende gedeelte van die brief:

Nog ontvangt de Permanente Kommissie hier door berigt dat op den 15 dezer te O.S. zijn aangekomen 60 bedelaars van Amsterdam; nog geene nominatieve staat daar van ont­vangen hebbende, zal ik de eer hebben, die bij eene volgende intesluiten. Intusschen laat ik hier het berigt van de Heer Adj. Direkt. von Hoff dienaangaande volgen, en neem de vrijheid de Perm. Kommissie te verzoeken mij te willen elucideren, hoedanig met de daarbij vermeldde 5 personen te handelen; mijne opinie bestonde om die invalides bij open water of vroeger terug te zenden; daarbij voegende als mede betreffende betaling der rijskosten.
“Zestig bedelaars – zo schrijft von Hoff – zijn gister onder geleide van een kommissaris van policie van Amsterdam hier aangekomen; de overmati­ge aanbeveeling van eenige hun­ner en de zorgvuldige rangschikking, ten einde de invalides te verbergen, wekken mijn wantrouwen, en het bleek bij onderzoek door­de chirurgijn gegrond te zijn, namentlijk
1o Joh. Fr. Siekers, met een door fister­leuze gebreken volstrekt stijf aan armen en handen.
2o Kellerman, tonende veel hoger dan de opgegeven jaren, en zijnde door jichtknob­bels buiten staat om zonder geleide te gaan, met vrouw en kind.
3o Lammert Mooij, met eene uitgestrekte spina donti.
4o Harm Zegers, met een verzwakte regter hand,
5o Manche, zwaar astmatiek.
kunnen als buiten staat worden aangemerkt om in het gestigt hunner kost te winnen, en ik verwagt omtrent hun de beveelen der Direk­tie.

Johannes Hendrik Kellerman sr staat ook bij de invaliden in het overzicht dat de Permanente Commissie dd 29 maart 1823 stuurt aan de minister van binnenlandse zaken (Drents Archief, toegang 0186, invnr 64), vermeld in De bedelaarskolonie blz 146-147. Zie de volledige tekst van deze brief.

Adjunctdirecteur Hoff heeft het over Kellermans ‘stijfe afgeleefde leden en reumatiek gestel’ in een briefje gedateerd 4 juni 1823 dat door directeur Visser de volgende dag aan de Permanente Commissie wordt gezonden (Drents Archief, toegang 0186, invnr 65).

Dat gebruikt de Permanente Commissie voor een brief dd 12 juni 1823 aan de gouverneur van Noord-Holland (Drents Archief, toegang 0186, invnr 354), met daarin de zin:
De persoon van Joh. Hendrik Kellerman is door zwakheid des ouderdoms en zijn rheumatiek gestel mede voor den arbeid onbekwaam.

En verderop:
Ten aanzien van de vrouw en het kind van Kellerman kunnen wij niet ontvein­zen, dat, hoezeer er van de zijde der Direktie geene zwarigheden tegen de behouding dezer 2 personen in het gesticht bestaan, wij daarin eene hardig­heid, uithoofde van de betrekking waarin zij met J.H. Kellerman staan, meenen te vinden: waarom wij zouden voorstellen dat aan dezelver vrijgela­ten wierd, om den laatstgem. uit het etablissement te vergezellen.

Daarmee is de kwestie afgesloten. Johannes Hendrik Kellerman sr wordt mét echtgenote Maria Guindt en zoon Johannes Hendrik Kellerman jr12 oktober 1823 door commissaris Sepp mee terug genomen naar Amsterdam.

20 augustus 2013, Wil Schackmann