Cornelis Kersting, bedelaar

Cornelis Kersting maakt deel uit van het tweede transport Sepp, de bootreis over de Zuiderzee, met aankomst op de Ommerschans dd 23 april 1823, beschreven in De bedelaarskolonie p 151-154 en in de Star van juni 1823 p 490 ev. Er is een lijst van alle deelnemers aan dat transport.

Hij krijgt in het boek gemerkt A (Drents Archief toegang 0137.01, archief van de Rijkswerkinrichtingen te Veenhuizen en Ommerschans, invnr 422) het bedelaarsnummer 742. Er is geen tijd een signalement van hem op te nemen, want hij deserteert 14 mei 1823.

Te Amsterdam wordt hij weer gegrepen en daarna komt hij voor in een brief van commissaris Sepp aan de Permanente Com­missie dd 26 september 1823 (Drents Archief, toegang 0186, invnr 66), uit welke brief stukjes worden geciteerd in De bedelaarskolonie blz 201:

De personen die door mij als deserteur en desertrices uit de koloniën van de Maat­schappij zijn aangehouden, zouden nu weldra vervoerd worden, om dan te gelijk bij die gelegenheid terug te nemen, de zoodanige welke daartoe gedestineerd zijn;
vooraf ech­ter vind ik mij in gemoede verpligt Uw WelEd te verzoeken, dat het bestuur der Maatschap­pij, dat is de Perman. Komm. gelieft te beve­len, dat met betrekking tot de anders noodza­kelijke kastijding, in dezen eene bijzondere exceptie plaats vinden, en alleen mag wor­den toegediend aan de twee bovenste van de lijst aan den voet dezes vermeld.

Deze twee aangehaalden hebben zulks, vooral de bo­venste, zeer nadrukke­lijke verdiend, terwijl de overigen, meer vrijwillig naar de Ommers. verzonden, gedwee en stil, met gehoorzaam­heid en onderwer­ping, zich naar hunne lots­bedeeling beloven te zullen inschikken en voegen.

Mag ik UW WelEd tevens vriendelijk verzoeken, mij wel te willen opgeven: of niet de prijsbepaling voor het transporteren van deserteurs en desertrices is vastgesteld op 50 cents, voor ieder uur afstand, behalve een premie van drie gulden voor elk persoon, en of niet die afstand bij zomer en winter, te water en te land bepaald is op 36 uur?

De namen der deserteurs en desertrices zijn:
Alexander Kruid (word door kastijding goed)
Joh. Leon v.d. Burgh (reeds driemaal gede­serteerd)

Deze zeven worden ter verkrijging van gracie aanbevolen:
Elisabeth Kuultjes
Johanna Margaretha Kap
Jan Daniels
Maria Moor
Maria Mak
Cornelis Kaarting
Johanna Wimmens

Sepp maakt er nogal een rommeltje van. Joh. Leon v.d. Burgh en Maria Mak kan ik in de inschrijfregisters nergens vinden, die zijn volgens mij nog nooit in de Ommerschans geweest dus die kunnen ook nooit gedeserteerd zijn. Ze zullen ook niet bij de mensen zitten die Sepp kort daarop naar de schans brengt.
De andere zeven wel, maar met Kuultjes bedoelt hij Keultjes, met Jan Daniels bedoelt hij Johan Daniel Entiaan, Kaarting moet zijn Kersting en Weimans moet zijn Wimmers. Voor de rest klopt het wel.

Hij komt de Ommerschans weer binnen met de groep die zondag 12 oktober 1823 vanuit Amsterdam door commissaris Sepp op de Ommerschans wordt binnengebracht. Er is een lijst met alle deelnemers aan dat transport.

Hij krijgt in het boek gemerkt A het bedelaarsnummer 1196. Volgens die inschrijving is Cornelis Kersting geboren 5 april 1805 te Amsterdam, als zoon van Christoffel Kersting en Petronella Brummels, en heeft hij het laatst gewoond in hetzelfde Amsterdam.
Hij is vijf voet en 1 duim lang, heeft een ovaal aangezicht en een hoog voorhoofd, bruine ogen, een kleine neus, een brede kin, bruin haar en geen bijzondere kenmerken.

Cornelis Kersting overlijdt 1 juni 1825.

8 augustus 2013, Wil Schackmann