Johanna de Jaar, bedelaar

Johanna de Jaar wordt met naam genoemd in De bedelaarskolonie blz 231.

Johanna de Jaar wordt 2 juli 1823 de Ommerschans binnengebracht door de stad Rotterdam. Zij krijgt in het boek gemerkt A (Drents Archief toegang 0137.01, archief van de Rijkswerkinrichtingen te Veenhuizen en Ommerschans, invnr 422) het bedelaarsnummer 824.
Volgens die inschrijving is zij geboren op 8 oktober (jaartal is weggelaten) te Arnhem, als dochter van Jacob de Jaar en Johanna Boschhouwer, en heeft zij het laatst gewoond in Rotterdam.
Johanna de Jaar heeft een ovaal aangezicht, lichtbruine ogen, een ronde kin, bruin haar en als bijzonder kenmerk ‘de regterschouder iets hooger dan de andere’.

Na tien maanden op de schans krijgt ze gezelschap van haar gelijknamige dochter:

Johanna of Antje de Jaar maakt deel uit van een groep van achttien personen die op 13 mei 1824 de schans binnen worden gebracht door ‘de stedelijke regering van Rotterdam’. Er is een lijst van alle deelnemers aan dat transport.
Johanna de Jaar junior krijgt op folio 381 van het boek gemerkt A het bedelaarsnummer 617.
Volgens die inschrijving is zij geboren 17 januari 1810 te Rotterdam, als dochter van Jacobus en Antje de Jaar, en heeft zij het laatst gewoond in hetzelfde Rotterdam.

Johanna de Jaar junior heeft een vol aangezicht en een rond voorhoofd, bruine ogen, een ronde kin, bruin haar en als bijzonder kenmerk een ‘weinig geschonden van de kinderziekte’.

Ze zitten enkele maanden samen in het gesticht en dan wordt Johanna de Jaar senior op 22 oktober 1824 ontslagen.
Ze gaat niet naar Rotterdam (zie onder) maar blijft in de buurt en schrijft blijkbaar een rekwest, want er volgt enige correspondentie.

– Uit een brief van de Permanente Commissie aan de Administrateur van het Armenwezen dd 8 april 1825 (Drents Archief, toegang 0186, invnr 356):
Daar de koloniste Johanna de Jaar, voor welke derzelver moeder van denzelfden naam, bij het hiernevens teruggaande rekwest, ontslag verzoekt, slechts den ouderdom van 12 jaren heeft, en dus niet in staat is, om zelve in haar onderhoud te voorzien;
en de rekwestrante hare moeder, volgens het rapport des Heeren Gouverneurs van Zuidholland een zoodanig ongunstig leven leidt en in behoeftige omstandigheden verkeert, dat denzelve niet voorondersteld kan worden geschikt noch in staat te zijn om voor haar kind, bij deszelfs eventueel ontslag, zorg te dragen;
zoo vermeenen wij ons alleszins te moeten vereenigen met het advys van den Heer Gouver­neur van Zuidholland, om aan het onderhavige verzoek niet te voldoen; maar de koloniste Johanna de Jaar voor als nog eenigen tijd in het bedelaars etablis­sement aan de Ommerschans te laten.

– Uit een brief van directeur Visser aan de Permanente Commissie dd 30 juni 1825 (Drents Archief, toegang 0186, invnr 74):
Aangaande Antje de Jaar diene de Perm. Kommissie tot inligting dat deeze schijnt te zijn de dogter van Willem Jansen en Johanna de Jaar; hebbende deeze beide personen sedert jaren in onecht te zamen geleeft.

Maar blijkbaar beslist iemand (de administrateur?) toch dat de dochter vrij mag en zich bij haar moeder mag voegen:

– Uit een brief van directeur Visser aan de Permanente Commissie dd 1 oktober 1825 (Drents Archief, toegang 0186, invnr 76):
Dat de order tot het ontslaan uit de Ommerschans van Antje de Jaar is gegeven, en daaraan zeker zal worden voldaan, ingeval de moeder Johanna de Jaar nog in de nabijheid der Schans zich bevind, daar in het tegenovergestelde geval, het ontslag van dat kind eenige zwarigheid in zich zoude kunnen bevatten.

Blijkbaar is moeder inderdaad nog in de buurt, want Johanna de Jaar junior wordt 3 oktober 1825 ontslagen ‘ingevolge authorisatie van zijne Exc den minister van Binnenlandsche Zaken’. Dat is wel een jaar nadat haar moeder was vrijgekomen.

Maar dan, tweeënhalve maand later, op 28 december 1825, wordt Johanna de Jaar senior weer de Ommerschans binnengebracht. Zonder dochter, het is onbekend waar die gebleven is.
Johanna senior komt via het gemeentebestuur van Avereest, wat erop duidt – zie de redenatie in De bedelaarskolonie blz 132, 201 en 228 over opnames uit de directe omgeving – dat zij zich vrijwillig heeft aangemeld voor een verblijf op de schans.
Zij krijgt in het boek gemerkt C het bedelaarsnummer 1588. Het signalement is helemaal hetzelfde, inclusief die hogere rechterschouder, alleen wordt nu toegevoegd dat zij vijf voet, vier palm en 1 streep lang is.

Zij wordt 16 augustus 1827 ontslagen.

Johanna de Jaar wordt ten derde male binnengebracht op 19 oktober 1828 vanuit Schiedam.
Ze krijgt in het boek gemerkt F het bedelaarsnummer 1366 en nu wordt voor het eerst een geboortejaar genoemd, namelijk 1793.

Ze wordt opnieuw ontslagen 12 mei 1835 en keert daarna niet meer terug.

16 augustus 2013, Wil Schackmann