Chartier de Fontenille, bedelaar

Etienne Chartier de Fontenille wordt 1 november 1823 de Ommerschans binnengebracht door de stad Utrecht. Hij krijgt in het boek gemerkt A (Drents Archief, toegang 0137.01, archief van de Rijkswerkinrichtingen te Veenhuizen en Ommerschans, invnr 422) het bedelaarsnummer 1208. Volgens die inschrijving is hij geboren in 1770 te Champignolle (Frankrijk), als zoon van Christiaan en Philippine de Burnové, en heeft hij het laatst gewoond in Utrecht.
Chartier de Fontenille is vijf voet, zeven duim en twee streep lang, hij heeft een smal en bleek aangezicht en een smal voorhoofd, blauwe ogen, een spitse neus, een ronde kin, donkerbruin haar en als bijzonder kenmerk ‘een lidteken aan de linker arm’.

Hij in in gezelschap van zijn echtgenote:

Johanna Grundel krijgt bij aankomst in het boek gemerkt A het bedelaarsnummer 1209. Volgens die inschrijving is zij geboren 17 november 1779 te ’s Gravenhage, als dochter van Cornelis en Femmigje Ketelaar, en heeft zij het laatst gewoond in hetzelfde ’s Gravenhage. Johanna Grundel is 4 voet en negen duim lang, zij heeft een mager aangezicht en een hoog voorhoofd, zwarte ogen, een lange kin, zwart haar en geen bijzondere kenmerken.

En twee kinderen van hen beiden:

Constanth Chartier de Fontenille krijgt bij aankomst in het boek gemerkt A het bedelaarsnummer 1210. Volgens die inschrijving is zij geboren 5 januari 1824, wat of een foutje is of betekent dat zij pas na hun aankomst op de Ommerschans is geboren. Er is geen signalement van haar opgemaakt.

Pierre Etienne Chartier de Fontenille krijgt bij aankomst in het boek gemerkt A eerst het bedelaarsnummer 1209, wat daarna wordt doorgestreept en veranderd in 477. Volgens die inschrijving is hij geboren 5 januari 1814, wat dezelfde dag van het jaar is als zijn zusje, zodat ik denk dat dat zusje ook van 1814 is. Pierre Etienne Chartier de Fontenille is 5 voet en acht duim lang, hij heeft een rond en blosend aangezicht en een hoog voorhoofd, bruine ogen, een brede neus, spitsee kin, bruin haar en geen bijzondere kenmerken.

De eerste correspondentie gaat over betaling en wekt de indruk dat het een vrijwillige opname van de familie is. Op 20 december 1823 meldt directeur Visser aan de Permanente Commissie (Drents Archief, toegang 0186, invnr 67):
Dat wij van de heer Doring te Amsterdam nog van deszelfs verzekering om aan de koloniale directie de kosten der plaatsing in de Ommerschans van de kolonist Fontenille te betalen, iets weten. Daar het intusschen mogelijk is, dat zulks bij de heer von Hoff berustte, heb ik dienaangaande aan de heer Harloff geschreven.

Blijkbaar maakt Chartier de Fontenille een goede indruk op de directie want op 10 januari 1824 schrijft directeur Visser aan de Permanente Commissie (Drents Archief, toegang 0186, invnr 68):

Uit de veranderingsstaat gevoegd bij mijne missive van heden N 4 A zal de Permanente Kommissie ontwaren dat de desertie te Ommerschans gedurende de maand december aanmerkelijk was. Bij mijn laatste verblijf aldaar heb ik met de Heer Harloff daar over gesproken, en zo veel mogelijk de weg opgespoort waar langs zij zich verwijderen. Het kwam ons daar bij voor dat een vijfde veldwachter geplaatst op de hoofte der zogenaamde 18 morgen, bij den Heer van Dedem, thans agter hoeve no. 11, van groot nut zoude kunnen zijn; ik heb ten gevolge daar van al mede de eer de Perma­nente Kommissie voortestellen den perzoon van Fontenille tot veldwagter aantestellen en hem op de aangewezen plaats te stationeren.

Maar blijkbaar gaat die bevordering niet door. De man heeft ook wel wat anders aan zijn hoofd. Op 28 maart 1824 overlijdt zijn echtgenote Johanna Grundel, op 26 mei 1824 zijn dochtertje Constanth Chartier de Fontenille.
Daarna wil hij alleen nog maar weg:

Op 29 juni 1825 stuurt de administrateur aan de Permanente Commissie (Drents Archief, toegang 0186, invnr 74):
Ik heb de eer UWelEd. hierbij te zenden een request van Chartier de Fonte­nille, om ontslag uit de Ommerschans. Het zelve begeleid doende gaan van een berigt daarop, bij de Gouverneur van Zuid-Holland ingewonnen, verzoek ik UWelEd. mij hunner consideratien omtrent de zaak medetedeelen.

En een week later, 5 juli 1825 (Drents Archief, toegang 0186, invnr 75):
Ik heb de (eer) UWelEd: hier nevens, te doen toekomen een nader request van Chartier de Fontenille om ontslag uit de Ommerschans.
Ik verzoek UWEdEd: mij hunne consideratien omtrent voorn: request mede te deelen in verband met dit, hetwelk ik UWelEd: bij missive van den 29 juny 1825 N26d heb toegezonden.

Op 15 juli 1825 stuurt directeur Visser ‘de beantwoording der nota van gevraagde renseignementen’ over wie hij noemt ‘Chartier Etienne Fontenilles’. (Drents Archief, toegang 0186, invnr 75

En op 26 september 1825 besluit de Administrateur Armenwezen (Drents Archief, toegang 0186, invnr 75):
Gezien de requesten aan de Koning ingediend door Chartier de Fontenille om ontslag als bedelaar colonist in de Ommerschans.
Gezien de berigten op gemelde request bij den Gouverneur van Zuid Holland, de Permanente Kommissie der Maat­schappij van Weldadigheid te S’Gravenhage en den Gouverneur van Utrecht ingewon­nen.
Gezien het rapport den 10e september 1825 N96/a ter zake aan Z.M. ingediend.
Gelet op de dispositie vervat in het nader akkomitement van renvooi in dato 12 september 1825 N69.
Verklaart dat in het verzoek van den requestrant wordt gedifficulteerd.

Blijkbaar zijn er nog kinderen in Den Haag. Het ministerie van Binnenlandse Zaken zendt 28 oktober 1826 een verzoekschrift van die kinderen aan de permanente commissie, invnr 81 de scans 694-696:

Onderwerp: request van Caroline, Carel en Louise de Fontenille

Ik heb de eer UwelEd hierbij te zenden een request van Caroline, Carel en Louise de Fontenille te ’s-Gravenhage om inhouding van en gedeelte van het pensioen door hunnen vader Charles de Fontenille, thans in de Ommerschans opgenomen, getrokken van den de, als gewezen kapitein in dienst van dezen lande.
UwelEd ontvangen tevens bij dat request het berigt, hetwelk daarop bij den Heer Gouverneur van Zuid-Holland is ingewonnen.

Ik verzoek UwelEd mij hunne consideratien omtrent de requestranten verlangen te willen mededeelen, met opgave van het gebruik, hetwelk de bedelaars-kolonist de Fontenille gemaakt heeft, sedert hetzelve is vrij geworden van het beslag dat door zijne crediteuren daarop gelegd schijnt te zijn geweest;

alsmede of zijn gedrag in het Etablissemenet van zoodanigen aard tegenwoordig is, dat er voor hem het uitzigt bestaat dat hij in de eerstvolgende voordragt tot ontslag zal kunne worden begrepen.

UwelEd zullen zich herinneren dat het aangeraden is gevonden dien kolonist, die reeds herhaaldelijk pogingen heeft gedaan om aan den gewone maatschappij te worden teruggegeven, daar in te willen zijn uit aanmerking van zijn overmatige zucht tot den drank en zijne verslaafdheid aan een ongebonden leven.

De Administrateur voor het Armwezen,
Priviaire

De permanente commissie heeft aangetekend dat ze 6 november bij de directeur informeert en 5 december aan Binnenlandse Zaken schrijft, maar wat daar instaat weet ik niet en het wordt achterhaald door de gebeurtenissen:

Etienne Chartier de Fontenille overlijdt 8 december 1826.

De enige overlevende van het gezin is dus zoon Pierre Etienne Chartier de Fontenille. Hij wordt 29 april 1828 opgenomen in de kindergestichten te Veenhuizen en staat met het weesnummer 1458 in het stamboek van het derde gesticht met invnr 1572 en in het wezenregister met invnr 1410. Hij gaat vandaar op 27 augustus 1830 in militaire dienst. Later zal hij bij zijn huwelijk als ‘belastingcommies’ vermeld worden en bij zijn overlijden op 76-jarige leeftijd als ‘keurmeester’.

19 augustus 2013, Wil Schackmann