Jor Dolkenaar, bedelaar

Jor Dolkenaar wordt 4 juni 1824 de Ommerschans binnengebracht vanuit het gesticht te Hoorn. Hij krijgt op folio 410 van het boek gemerkt A (Drents Archief toegang 0137.01, archief van de Rijkswerkinrichtingen te Veenhuizen en Ommerschans, invnr 422) het bedelaarsnummer 1037.

Volgens die inschrijving is Jor Dolkenaar geboren `2 april 1796 te Zaandam, als zoon van Andrea Dolkenaar en kaatje Ondensteek(?).
Jor Dolkenaar is vijf voet lang, hij heeft een vol en blozend aangezicht, een breed voorhoofd, blauwe ogen, een ronde kin, blond haar en geen bijzondere kenmerken.

Jor Dolkenaar wordt 23 mei 1825 overgeplaatst naar Veenhuizen.

Hij schrijft samen met mede-bedelaarskoloniste Geertje de Jong een mooie en wel een beetje ontroerende brief aan de subcommissie van weldadigheid Purmerend, gedateerd 5 juli 1825 (Drents Archief, toegang 0186, invnr 75):

Veenhuizen den 5 july
Metan de Heer in staaten de purmerendse kommissie gev ik mijne belangs te kennen als dat ik mijn smeekgeschrft aan de minister van binnelandseza­ken heb geschreven waarvor ik ten aldervriendelijksten de Heeren in staten smeken en verzoeke om mijn rekwest met een oog van medelijkden dog te willen beschouwen en eene goed handt tekening aan de zelfde te willen doen dit zelfde daar smeke wij de Heer in staten om als aan de goede god om de vragen om dog ont slagen te mogen worden wij blijve HEG dienstwillie dienaar in dienaress Geertje de Jong en Jor Dolkenaar.

Het werkt niet, althans niet op dat moment.
De inschrijving loopt door in het boek gemerkt F en daar wordt vermeld dat Jor Dolkenaar op 14 mei 1829 is ontslagen.