Van Paulus Bloemer is wat meer bekend dan van de doorsnee Ommerschans-bewoner, omdat hij in augustus 1819 een poging gedaan heeft opgenomen te worden in de vrije kolonie Frederiksoord. Daarbij had hij de steun van een notabel uit Meppel. Berend Slot, lid van een rijke koopmansfamilie, vader van de latere Meppelse burgemeester Jacobus Everhardus Slot, contribuant van de Maatschappij van Weldadigheid en in het geval van Bloemer optredend als een soort mantelzorger.
Paulus Bloemer is dan 38 jaar, hij heeft lichtbruin haar, is ongeveer 1.70 meter lang, hij is zeer intelligent maar hij heeft ook een drankprobleem. Eerst was hij schoolonderwijzer te Kuinre en zo kent Slot hem, want diens schoonfamilie woont daar. Maar in 1810 werd Nederland bij Frankrijk ingelijfd, Bloemer leerde razendsnel de Franse taal en maakte zich zo nuttig bij het plaatselijke bestuur dat hij nauwelijks nog op school verscheen. Hij rekende er vast op een baantje te krijgen en zegde zijn betrekking als onderwijzer op.
Maar… twee jaar later verdwenen de Fransen uit ons land. Door armoede gedwongen verkocht Paulus zich als remplaçant in de militaire dienst. Dat ging heel goed en hij klom op tot sergeant-majoor. Na de Slag bij Waterloo kreeg hij zelfs een hoge onderscheiding. Niet vanwege zijn dapperheid maar om zijn sterke geheugen, want hij kon zich de inhoud herinneren van stukken die in de strijd verloren waren gegaan en hij kon de lacunes uit zijn hoofd aanvullen.
Maar na die tijd ging het van kwaad tot erger met Paulus Bloemer. Volgens Berend Slot vooral ‘door den drank en daaruit vloeijend slordig gedrag’. Slot heeft medelijden met de man en zijn gezin, biedt ze onderdak en als hij in Meppel een nalatenschap moet afwikkelen huurt hij Bloemer in als assistent. ‘Ik heb eenige weken van smorgens, tot savonds met genoegen met hem gewerkt, hij gebruikte geen drank.’ Berend Slot prijst zich gelukkig ‘een ellendeling zo verre geholpen te hebben’.
Maar dan komt de zoon van de schout van Kuinre in Meppel en die kent Bloemer nog van vroeger. De man nodigt hem uit om in zijn logement aan te zitten bij een gezellige maaltijd met nog twee heren. Het wordt al te gezellig. ‘De volgende dag,’ schrijft Slot, ‘vernam ik dat hij zig weer te buiten gegaan had.’
Berend Slot ontslaat hem. ‘Bitter bedroeft is hij vertrokken.’ Daarna zwerft Bloemer ‘als een balling rond’. Als Slot een paar maanden later bij een ander huis van hem in Blesdijke in Friesland komt, ‘wierd mij van ver door iemand het hek opengedaan’. De man verwijdert zich weer maar Slot roept hem terug om hem te bedanken. ‘Met beschaamtheid naderde hij mij, en met aandoening herkende ik Bloemer; in een veel ander en slegter gewaad, als hij van hier was vertrokken.’ Slot geeft hem een aalmoes en geeft hem ‘mijn laatste raad’, namelijk om bij de directeur in Frederiksoord te gaan vragen of hij in de kolonie opgenomen mag worden.
De directeur zegt dat hij voor zulke verzoeken bij de landelijke leiding in Den Haag moet zijn. Paulus Bloemer krijgt van Berend Slot reisgeld om in Den Haag te komen, aan een zoon van Slot vraagt hij om kleding zodat hij een beetje fatsoenlijk voor de Haagse heren kan verschijnen en hij schrijft een roerend smeekschrift over zijn situatie: ‘Ik ondervind met mijn huisgezin de gevolgen mijner verkeerdheden zodanig, dat ik mij, zonder redding, tot den bedelstand zal moeten vernederen.’
De landelijke leiding neemt het smeekschrift aan en vraagt dan informatie bij Berend Slot. Die vertelt openhartig over Bloemers drankproblemen. Hij meldt dat Paulus ‘een bekwaame vrouw’ heeft, die ‘goed naaien, en zo hij mij gezegt heeft, andere handwerken kan verrigten, maar die in de diepste armoede zonder onderstand van de diaconie aan de Kuinre verkeerd’. En hij vraagt of de heren van de Permanente Commissie ‘een proef op Frederiks Oort met hem gelieven te nemen’.
Blijkbaar gaat het toch niet door. Enkele jaren later is Paulus Bloemer wel degelijk tot de bedestand afgedaald. Hij bevindt zich dan in het provinciaal werkhuis te Hoorn. Maar hij is wel gezond en hij kan werken, zodat de Maatschappij van Weldadigheid alsnog met hem te maken krijgt. In het kader van een uitruil tussen Hoorn en de Ommerschans, waarbij enkele invaliden van de schans naar Hoorn gaan en een groep validen uit Hoorn in de bedelaarskolonie komt, arriveert ook de voormalig onderwijzer Paulus Bloemer op 20 maart 1825 op de Ommerschans.
Hij weet zich snel vrij te werken. Hij wordt 26 februari 1827 uit de bedelaarskolonie ontslagen en Paulus Bloemer slaagt erin er nooit weer terug te komen.
Wil Schackmann, september 2013
— zie voor de archiefstukken het file van Paulus Bloemer